De Nederlandse bossen zijn grotendeels eind negentiende eeuw aangelegd voor bosbouw op de zogenaamde 'woeste gronden'. Deze productiebossen bestonden uit dichte percelen monocultuur, wat ze gevoelig maakte voor ziekten en plagen en voor stormschade. Bovendien werd de bodem in veel gebieden ontwaterd door de aanplant van uitheemse, snel groeiende soorten, waardoor een onnatuurlijke, eigenlijk te droge, situatie is ontstaan.
Van productiebos naar multifunctioneel bos
Eind jaren zestig werd geconstateerd dat Nederland internationaal gezien te klein is voor commerciële bosbouw. Sindsdien vormt Staatsbosbeheer de bossen in haar gebieden om tot natuurlijk bos waar de natuur haar gang kan gaan. Of tot gemengd, multifunctioneel bos waarin planten en dieren bescherming vinden, mensen kunnen recreëren en houtproductie mogelijk is. Gebieden waaraan water is onttrokken voor bosbouw, worden weer vernat om het natuurlijk evenwicht te herstellen en de natuur zichzelf te laten ontwikkelen.
Kappen voor biodiversiteit
Staatsbosbeheer zet houtoogst in voor gezond bos en voor natuur en landschappen die aantrekkelijk zijn voor plant, dier en mens. Houtkap maakt bosgebieden gevarieerder. Door uitdunning krijgen de bomen meer ruimte om zich te ontwikkelen. Er valt meer licht op de bodem, waar lage begroeiing ontstaat. Open plekken geven inheemse boomsoorten weer kans. Zo kunnen er meer verschillende planten- en diersoorten komen en wordt het bos minder kwetsbaar.
Natte natuur
In verschillende gebieden wordt bos gekapt om de oorspronkelijke natte natuur terug te laten keren, zoals schraalgrasland, vennen, natte heide, dobben en kreken, afgewisseld met loofbosjes. Deze 'nieuwe natuur' is karakteristiek voor het Nederlandse landschap en biedt plaats aan beschermde planten en dieren.