Gedurende een deel van mijn tijd hou ik me bezig met wat meestal wordt aangeduid met de term ‘wetenschap’. Je bent dan - zoals dat heet - een wetenschapper. Dat woord suggereert dat je je verdiept in dingen die we weten, maar dat is volstrekt bezijden de waarheid. Het waterschap gaat over ons water, het produktschap voor eieren produceert eieren, maar wetenschap houdt zich niet bezig met dingen die we weten, maar juist met dingen die we níét weten. Het woord wetenschap is dus een vergissing en zou moeten worden vervangen door iets dat meer to the point is.
Bas Haring had het een aantal jaren geleden in een van zijn columns over ‘vragenschap’, maar wetenschappers zijn lang niet altijd bezig met het stellen en beantwoorden van vragen, maar met het doen van door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek. ‘Nieuwsgierigschap’ dan misschien? Veel wetenschappelijke ontdekkingen zijn ongezochte vondsten. Fleming was helemaal niet op zoek naar het penicilline dat hij ooit ontdekte, en al helemaal niet met het beantwoorden van de vraag hoe we een bronchitis effectief kunnen bestrijden. De sabeltandtijger die een aantal jaar geleden uit de Noordzee tevoorschijn kwam was al evenmin het antwoord op een vraag.
Wetenschappers zijn juist per definitie op zoek naar dingen die ze nog niet weten. Daarom zou ‘weetnietschap’ een veel betere term zijn. We hebben dan weetnietschappelijk medewerkers, weetnietschappelijke tijdschriften en de Weetnietschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Ik heb het gevoel dat deze nieuwe term een hoop duidelijkheid geeft, vooral ook voor diegenen die zich niet met onderzoek bezig houden. Het ontneemt de huidige wetenschappers hun aureool van allesweters. Vergelijk het maar met het omspitten van een tuin. Met iedere schep grond die wordt omgedraaid vordert het deel dat gereed is, maar uiteindelijk ben je nooit klaar. Je kunt de tuin wel afgespit krijgen, maar volgend jaar kun je opnieuw beginnen. Weetnietschappers draaien met iedere nieuwe weetnietschappelijke publicatie als het ware weer een kluit kennis om, maar de taak die nog voor ze ligt is groot. We weten namelijk nog heel veel niet, en het leuke van weetnietschap is juist ook dat er met iedere nieuw verworven brok kennis weer nieuwe vragen opduiken en nieuwe, nog onomgespitte terreinen tevoorschijn komen.
Dat is ook precies de manier waarop de weetnietschap zich ontwikkelt. Elke ontdekking roept weer vragen op. Zo weten we nu dat die sabeltandtijger hier niet 300.000 jaar geleden uitstierf, maar 30.000 jaar geleden nog rondliep. Maar dat wetende, weten we niet waar die dieren in de tussentijd waren. Waren ze hier wel, of overleefden ze alleen maar in Noord-Amerika? En hoe kwamen ze hier dan weer verzeild? Via Alaska en Siberië waarschijnlijk, maar zeker is dat niet. En ook de vraag wat ze eigenlijk aten zit voorlopig nog in het onomgespitte stuk tuin. We weten het niet.
Voortaan spreken we dus van weetnietschap.
Oh ja, nog even dit. We moeten niet toegeven aan de neiging van veel mensen om, in navolging van onze minister-president, halve woorden en hele letters maar gewoon in te slikken. Want dan wordt het ‘wenieschap’, en dat is niet om aan te horen. Het woord weetnietschap verdient in elk geval een fatsoenlijke uitspraak.