Jelle Reumer: Soep
• 19-08-2018
• leestijd 3 minuten
En eindelijk kwam de regen. Voor het zover was, had het al bijna twee maanden niet geregend. Of iets korter wellicht, maar het voelde deze zomer zo’n beetje alsof het al sinds de middeleeuwen niet meer had geregend, of misschien wel sinds de zondvloed. Bij al die droogte scheen de zon meedogenloos; het was bloedheet en de enigen die dat nog leuk vonden, waren waterijsfabrikanten, strandtenthouders en de piepkleine bacteriën die we blauwalg plegen te noemen en die het weinige nog resterende buitenwater in rap tempo in een giftig soepje veranderden. Voor de rest werd overal geklaagd.
Wat is dat toch met dat water? Het is een paradoxaal stofje. We bouwen dijken om het tegen te houden maar kunnen ook niet zonder. We kunnen erin verdrinken maar bestaan er tegelijkertijd grotendeels uit. Ons menselijk lichaam bestaat voor ongeveer 60% uit water; het ene orgaan wat meer dan het andere. Als we ons voortplanten, komen daar waterige lichaamssappen bij te pas en de eerste negen maanden van ons bestaan zwemmen we als een vis in het vruchtwater. Naar verluidt bestaan onze hersenen zelfs voor 70% uit water, een gegeven dat u tijdens verjaardagsfeestjes of in het café kunt aanvoeren als verzachtende omstandigheid voor al het oeverloze gezwatel dat u daar hoort. We moeten permanent zorgen dat ons lichaam niet uitdroogt, want dan houdt de hele machinerie ermee op.
Het leven komen uit het water voort, is er ooit in ontstaan zelfs. In den beginne was er water, oersoep of hoe u het ook noemen wilt, met rondzwevende organische moleculen, daarna werd een beetje van die oersoep gevangen in een membraan en ontstond wat we een cel noemen. De eencelligen werden meercellig, evolueerden tot vis, kropen aan land en veranderen daarna in 375 miljoen jaar in de tweebenige aap die elke dag nog altijd veel water nodig heeft. Het mag van mij ook koffie of bier zijn.
Iedere cel, ook een willekeurige cel in ons lichaam, is eigenlijk een piepklein zakje met oersoep, ziltig water waarin allerlei andere dingetjes ronddrijven als de groenten en de gehaktballetjes in groentesoep. Een celkern, vetbolletjes, eiwitten, en sliertjes dna als de vermicelli. Ons lijf is een opeenstapeling van honderdduizendmiljard van die piepkleine zakjes met waterige soep, overeind gehouden door botten en pezen die trouwens ook voor een deel uit water bestaan. Een mens kan maximaal een dag of drie zonder drinken, terwijl je zonder eten rustig een aantal weken overleeft zonder meteen te bezwijken; het is hooguit onaangenaam. Maar zonder water houden we het niet lang vol, en door veel zweten in een hete en droge zomer ook nog eens minder lang dan tijdens een bibberkoud waterig najaar.
Dus de vreugde die over ons kwam toen het vorige week weer begon te regenen, is van een evolutionair diep ingebakken aard. Alles en iedereen leefde op, het gras werd schuchter een beetje groen, de aardbeitjes in mijn tuin werden ineens twee keer zo groot, mossen herrezen uit de dood, slakken gingen weer kruipen. Want ook gras, aardbeien, mos en slakken zijn niet meer dan kunstig verpakte waterige soep. Inderdaad, net als u en ik.