Door omstandigheden woon ik sinds kort – tijdelijk – in een bunker. Een net gerenoveerd, niet eerder bewoond souterrain, vol vers laminaat en getraliede ramen op straatniveau. Een kelderwoning dus, vandaar dat de ongerepte natuur er nog welig tiert. Dankzij mijn tijdelijke huisbaas (dank, vastgoedbeheerder De Regenbogen) ben ik vanuit een bovenwoning nu afgezonken als Jacques Cousteau op expeditie naar het onderaardse leven.
Er gaat een wereld voor me open.
Zo bieden enkele plinten van het huurhuis zicht op een interessante schimmelcultuur die zich dagelijks gestaag uitbreidt. Ook plukte ik twee oorwurmen van de smetteloze muur. In een hoekje van de slaapkamer, een voormalige garage, ruikt het heel natuurlijk naar kattenpis. En toen ik gisteren vanuit de diepte door de tralies van mijn raam staarde, keek ik recht in het kruis van een mannetjeshond, die net een achterpoot optilde om mijn ruit te wassen.
Maar wat mij het meeste trof, was een klein, doorzichtig garnaaltje op de vloer. Ik liep mijn onbekende huisgenoot tegen zijn glimmende lijfje ergens midden in de nacht, toen ik van de verse geluiden niet kon slapen en uit bed stapte, richting badkamer. Daar zat ie, het glibbertje op de grote grauwe tegels die het opkruipende vocht moesten verdoezelen. Toen ik hem de hand wilde reiken, schoot ie ervandoor, de gluiperd.
Ik wist genoeg - als ontdekkingsreiziger vaar je soms blind op je intuïtie. Nog nooit had ik een roerdomp gehoord, maar toen er jaren geleden iemand op een grote fles lag te blazen in het riet, wist ik het meteen. Nooit eerder had ik een klein garnaaltje over de vloer zien schieten, maar bij deze eerste aanblik wist ik meteen: zilvervisje.
De Lepisma saccharina, leert Wikipedia, behorend tot de groep van ‘franjestaarten’. Feestelijke namen voor zo’n engerd, die helemaal geen visje is, maar een insect. Niet te verwarren met het sterk gelijkende papiervisje, door God op aarde gezet om mijn boekenkast leeg te vreten, of het ovenvisje, dat het op warme appeltaart heeft voorzien.
Sindsdien heeft het minuscule beestje in mijn hoofd monsterlijke proporties gekregen. Ik stond me te scheren en keek gedachteloos omhoog. In de halve bol van de plafonnière zat er een gevangen: de uitvergrote schim van het monster dwarrelde rusteloos heen en weer zonder doel - de uitgang - te bereiken.
Ik ben de enige niet die er de kriebels van krijgt. Op Twitter las ik deze week noodkreten van lotgenoten. ?@SophieMilzink schreef: ‘Ik zag net een zilvervisje in mijn bed en daarbij vind ik 1:09 uur een prachtige tijd om op te staan en mijn huis af te branden.’
Wikipedia meldt dat het zilvervisje ’s nachts actief is, en zich overdag verstopt. Hij houdt van vochtige en koele ruimtes, en lift graag mee met ons voedsel, verhuisdozen, meubilair en papier.
Citaat: “De belangrijkste reden voor toename van zilvervisjes is het gebruik van laminaat/parket met platte plinten. Die sluiten namelijk niet goed aan bij de muur, een loslatende plakstrip doet de rest. Zo ontstaat een gunstige verblijfplaats, waar ze zich gemakkelijk voortplanten. Er kunnen wel tien zilvervisjes per meter plint aanwezig zijn. Er komt maar een fractie 's nachts tevoorschijn.”
Ik keek om me heen in mijn onderaards gewelf, over het gloedjenieuwe laminaat en de kieren langs de plinten. En ik besefte: het lijkt hout, maar ik leef op een tapijt van zilvervis. Een onwerkelijke gedachte.
Er is niets wat ik eraan kan doen., en dat hoeft ook niet: zilvervisjes zijn onschuldig en ook niet vies, lees ik overal.
Met dat nieuwe besef omarm ik mijn nieuwe vrienden. Ik hield van natuur, tenslotte. Gesterkt door mijn nieuwe liefde roep ik nu dagelijks Jan Wolkers aan. Hij zou in zijn achtertuin het zilvervisje vol vuur hebben gezoend.
Telkens als ik er nu weer een voorbij zie glijden, veer ik op, en zeg ik met gedragen stem: ‘Moet je kijken, hè!? Móói, hè?’
En verdomd: het werkt. Ook zilvervisjes zijn liefde.