Jan van Hooff: De stampdraf
• 21-11-2008
• leestijd 3 minuten
Er zijn vele vormen van lopen. Zo is huppelen een luchtige aangelegenheid waarbij een zekere gewichtloosheid helpt. Herinnert U zich nog de grijze televisiebeelden van bijna 40 jaar geleden toen Neil Armstrong en Edwin Aldrin hun eerste huppelpassen op de maan maakten. Zelfs in hun onbeholpen zware ruimtepakken bewogen ze zich elegant rond. Het was een statige vorm van huppelen – ja, dat is haast een contradictio in terminis – want door het gebrek aan gewicht stegen ze bij elke huppelsprong hoog op en vielen weer traag naar het maanoppervlak terug. Maar zowel op de maan als hier op aarde geldt: iemand die huppelt is niet gevaarlijk.
Het tegengestelde van deze lichtvoetigheid is stampen. Dat associeer je met zware laarzen en paradepas. Daarbij telt het volle gewicht. Het wordt pas ècht wat als moeder aarde daarbij een beetje inveert en meedreunt. Chimpansees, zo heb ik bij mijn jarenlange waarnemingen aan de kolonie in het Arnhems dierenpark kunnen vaststellen.., chimpansees kunnen er wat van. En dan bedoel ik speciaal de chimpanseemannen. Die scheppen er groot genoegen in om geregeld eens een fikse stampdraf ten beste te geven. Ja, zo noemen we dat, een stampdraf. Dan worden de vlakke handen en de voeten krachtig tegen de grond geslagen. Hoe meer het davert, hoe beter. Dan gaat de stampdraf tenminste niet ongemerkt voorbij. Want daar gaat het om. De omstanders, de vrouwen en de jonge mannen, slaan dit imposante gedrag met groot ontzag gade. En als de draver hun richting uitkomt maken ze fluks ruim baan. Daar doen ze verstandig aan, want anders wordt je gebruikt als stampplatform. Dan wordt je de grond ingedreund. Het slachtoffer raakt dan niet alleen figuurlijk maar ook letterlijk onder de indruk. Zijn nederigheid wordt hem duchtig ingepeperd. Nogmaals, gewicht telt daarbij. Gewicht lijkt niet voor niks op gewichtigheid.
Ook de bezoekers van Burgers Zoo blijken van dit vertoon van machismo onder de indruk te raken. Zoals bij zoveel gedrag van onze naaste verwant in het dierenrijk kijken ze er ook met een zekere gène naar, een gène die we niet voelen als we naar het gedrag van, zeg, antilopen kijken. Want we herkennen ons in dat chimpanseevertoon maar al te goed. Onze naaste verwant, deze temperamentvolle extrovert, laat ons onverholen gedragingen zien, die we ook bij onszelf kennen. Maar in hun ongeremde impulsiviteit openbaren ze een gebrek aan de beheersing, welke wij als een wezenlijk kenmerk van onze menselijke beschaafdheid beschouwen. En we voelen de dunheid van dat vliesje.
Toen Darwins ideeën over evolutie het grote publiek bereikten, was niet zozeer het idee afstotend dat wij geleidelijk uit eerdere diersoorten zijn voortgekomen, maar vooral dat die eerdere diersoorten de karikaturen van onszelf zouden zijn, die we apen noemen. Nee, we staan toch veel hoger? Ja toch?
Vele jaren geleden moest ik, als universitair docent, essays van biologiestudenten beoordelen. Een student vatte die opstelling eens onbedoeld samen, toen hij in zijn verslag stelde dat de mens van de aap afstampt. Met een kleine verschrijving, de onbedoelde toevoeging van het lettertje ‘p’ gaf hij de zaak kernachtig weer: inderdaad, ook wij stampen; hooghartig stampen we van de aap af.