Jan Kuitenbrouwer: De teunisbloem
• 24-12-2010
• leestijd 3 minuten
Eigenlijk is het onzin dat ik aan de rand van een bos woon. Toen wij daar net naartoe verhuisd waren, kregen we op een zondag vrienden op bezoek uit de grote stad, die daar nog woonden, op een flat. Hij is een fervent natuurvorser, wandelaar, vogelaar, lid van de NJN, u kent het type. Ik zie ‘groen’ en ‘vogels’, hij ziet een adembenemende schakering van soorten, families en varianten. Ik kijk naar de lucht en zie een zwart stipje. Hij kijkt en roept: ‘Een Gehakselde Aurelius! Mijn eerste Gehakselde Aurelius van het jaar!’
Toch kan ik wel door de natuur geboeid raken, vooral als ik weinig anders te doen heb. Van de zomer zaten wij in een huisje aan de kust, en vlak voor het raam groeide een plant die op een gegeven moment mijn aandacht trok. Het is, hoe zeg je dat, een vrijstaande spriet, met dunne, geelgroene bladeren en een gele, kelkvormige bloem. Die bloem, viel me op, ging pas in de schemering open. De volgende ochtend was hij weer dicht. Aan het eind van de dag opende hij zich weer, en zo verder. Dacht ik, aanvankelijk. Wat ik niet zag, was dat het niet dezelfde bloem was, die zich bij het vallen van de avond opende, maar een nieuwe. De oude verwelkt in de loop van de dag en tegelijkertijd vormt zich, vlak daarboven, een nieuwe. En zo gaat het door, van juni tot augustus.
Ik raakte geboeid. Zou deze unieke plant al eerder beschreven zijn? ‘Wat doe je daar toch?’zei mijn vrouw. ‘Ik bestudeer de wonderlijke bloeiwijze van deze plant, ‘zei ik vanachter mijn fototoestel, dat ik op een statief had gezet, voor het raam, om dit fascinerende proces voor het nageslacht en de wetenschap te kunnen vastleggen. ‘Dat heet een Teunisbloem,’ zei mijn vrouw achteloos. Ik was geschokt. Als deze plant een naam had, kon dat maar één ding betekenen: dat hij al eerder ontdekt en beschreven was. ‘Schat,’ zei mijn vrouw vol mededogen over zoveel botanische weetnietkunde, ‘het is nog net geen onkruid, maar het scheelt niet veel.’
Zoals ik al zei: de natuur heeft niet zo mijn aandacht, maar wat was het dan, dat mij ineens zo fascineerde aan deze Teunisbloem? Waarschijnlijk kent u die ervaring wel: dat je door iets geboeid raakt zonder te weten waarom? In mijn geval betekent dat, weet ik inmiddels, dat het een metafoor is. In het voorwerp van je fascinatie zit een tweede betekenis verscholen. De kunst is die eruit te halen, als vormen die verstopt zitten in een Rorschach-test.
Bij die Teunisbloem was het niet zo moeilijk. Ik ben columnist. Elke dag schrijf je een stukje, en terwijl dat gelezen wordt, werk je alweer aan het volgende. De columnist is de Teunisbloem onder de schrijvers.
En soms, op de mismoedige momenten die elk metier met zich meebrengt, denk je wel eens: die eeuwige herhaling, die maalstroom, wat heeft het voor zin? Waar is die ontwikkeling? Dat is het mooie van de Teunisbloem: elk etmaal maakt hij dezelfde eendagsbloem, maar niet in álle opzichten. Want de volgende bloem zit nét boven de vorige. En zo klimt hij langzaam omhoog, dag na dag na dag. Tot hij klaar is. Het stuifmeel van dit stukje gaat zich nu verspreiden. Misschien ontkiemt het ergens, misschien ook niet. Maar morgen is er weer een dag.