Al in de Romeinse tijd bestond bijna de helft van het landschap uit een open vegetatie. Eenzelfde situatie bestond ook tijdens de Middeleeuwen en duurt voort tot in de huidige tijd. Dit heeft Welmoed Soepboer aan de Universiteit Utrecht aangetoond in haar proefschrift. Alleen ten tijde van de grote volksverhuizingen nam de bebossing tijdelijk flink in omvang toe. Deze bevindingen zijn volgens Soepboer van belang voor natuurbeheer en archeologie
Soepboer heeft onderzoek gedaan naar stuifmeel in de bodems van meren in het laagland van Zwitserland. Die wordt gebruikt als indicator van de samenstelling van de vegetatie in het verleden. Het lijkt erop dat er 6000 jaar geleden nog een dicht bos aanwezig was in het Zwitserse laagland. Wel werd er relatief veel hazelaar gevonden, wat aangeeft dat er meer open plekken in het bos moeten zijn geweest dan tot nu toe is aangenomen. Dit zou betekenen dat de huidige aanwezigheid van grote grazers in natuurgebieden in Nederland mogelijk niet verantwoord kan worden, gezien de natuurlijke vegetatiepatronen die ontstaan indien er geen verstoring door de mens optreedt.
In het onderzoek werd een nieuwe methode gebruikt om aan de hand van stuifmeelgegevens de vegetatiesamenstelling te bepalen. Omdat in de ruwe stuifmeelgegevens een afwijking zit - niet alle plantensoorten produceren evenveel stuifmeel - zijn hiervoor correctiefactoren bepaald aan de hand van de samenhang tussen de gevonden hoeveelheid stuifmeel en de samenstelling van de vegetatie rond het meer.
De correctiefactoren werden gebruikt om stuifmeelmonsters te simuleren die passen bij landschapsontwerpen met open en dicht bos. Deze monsters geven het mogelijke landschap van 6000 jaar geleden weer toen er nog bijna geen mensen woonden. Deze gesimuleerde monsters zijn vervolgens vergeleken met de echte stuifmeelgegevens uit die tijd.