Het konijn komt voor in vrijwel geheel West- en Midden-Europa en is daar, met uitzondering van rotsachtige gebieden en hooggebergten, algemeen en talrijk. Konijnen leven in holen en hebben daarom een voorkeur voor zandige bodems waarin het makkelijk graven is. Ze prefereren halfopen land-schappen en mijden vochtige terreinen zoals moeras en veen of zware klei, omdat ze daarin geen holen kunnen graven. In de duinen zijn konijnen belangrijke grazers.
Konijnen zijn voornamelijk in de schemering en in de nacht actief. Ze eten eiwitrijke en lichtverteerbare plantendelen, zoals scheuten en wortels van grassen en kruiden, en loten van jonge struiken en bomen. Omdat konijnen ruim voldoende vocht kunnen halen uit hun voedsel, hoeven ze vrijwel niet te drinken.
Een hol wordt door één familie van maximaal tien leden bewoond. Binnen de familie bestaat een rangorde.
De voortplantingstijd valt globaal in de periode van januari tot in juli. Het vrouwtje bouwt in een speciaal daarvoor gegraven zijgangetje in het hol een bolvormig nest van gras. Het nest wordt van binnen gevoerd met haar dat ze uit haar vacht trekt. Het duurt ongeveer 30 dagen totdat de jongen (meestal drie tot zeven, maximaal negen) worden geboren. Bij de geboorte zijn ze nog blind, doof en kaal, maar na ongeveer drieëneenhalve week zijn ze al zelfstandig.
Per seizoen hebben konijnen meestal twee tot drie nesten.
Belangrijke doodsoorzaken konijnen zijn ziekten (zoals myxomatose, VHS en EBHS), het verkeer, de landbouw en de jacht.Omdat konijnen schade kunnen veroorzaken aan land- en tuinbouwgewassen, mogen deze soorten bejaagd worden.
Vooral de virusziekte VHS (Viraal Haemorrhagisch Syndroom) heeft een ware slachting onder konijnen aangericht. Volgens tellingen is de konijnenstand sinds 1990 met maar liefst 90% achteruitgegaan. Dit heeft ook gevolgen voor ander dieren, omdat konijnen een sleutelrol spelen in het ecosysteem: begrazing door konijnen draagt bij aan behoud van de vegetatiestructuur en de biodiversiteit. Doordat het konijn verdwijnt groeit de vegetatie dicht, wat weer nadelig is
voor soorten als de tapuit en de zandhagedis.
Sinds 2003 is er hier en daar weer sprake van een licht herstel van de konijnenstand, met name in duingebieden . Waarom dat zo is wordt nog onderzocht.