Hans Dorrestijn: Minieme Verschil
• 01-06-2008
• leestijd 2 minuten
Die duizelingwekkende verscheidenheid, die tsunami van details is de glorie van de natuur. Ik ben een hartstochtelijk bewonderaar van het Minieme Verschil, maar tegelijkertijd ben ik daarmee al levenslang in gevecht.
Zo ben ik verzot op steltlopertjes, maar er zijn er teveel! In mijn vogelgids tel ik 78 soorten. De Kluut en de Wulp herken ik meteen, maar de Kleine Strandloper en de Temminck maken me gek. En loopt de Kanoet in winterkleed, dan kom ik er ook niet uit. Kortom, steltlopertjes zijn moeilijk, maar ik maak het mezelf nog veel moeilijker. In plaats van mij te beperken tot de vogeltjes heb ik ook een meer dan normale belangstelling voor onze zoetwatervissen. Bittervoorntje, Rietvoorn, Blankvoorn en Kopvoorn kunnen rekenen op mijn innige sympathie. Al zaait de Kopvoorn meteen al paniek: hij lijkt als twee druppels water op de Blankvoorn, althans in mijn ogen. Gelukkig heb ik thuis de verrukkelijke Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen van Henrik W. de Nie. U mist heel wat als u dit prachtige werk niet in de boekenkast heeft staan. Trouwens, bij mij stáát het bijna nooit in de kast. Ik heb het geopend op tafel liggen en dan niet bij de Snoek of de Zeelt, want die ken ik wel. Deze Atlas ligt bijvoorbeeld opengeslagen op bladzijde 56 om de Giebel beter te leren kennen. En als ik denk: “nou weet ik ‘m!” dan leg ik het boek bij de afbeelding van Fint, Alvertje of Elft. Door consequente toepassing van de hiervoor beschreven methode ben ik inmiddels in staat de Serpeling van het Vetje te onderscheiden.
Eén keer heb ik het voorrecht gehad van een excursie met het RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland). Onbegrijpelijk veel soorten halen die Ravonners uit onaanzienlijke watertjes. Tussen hun drukke bezigheden door bepraatten ze mij om ook in zo’n geel waterdicht pak met een loodzwaar schepnet op soortenjacht te gaan in een modderige vaart. Na een kwartier moest ik mijn wetenschappelijk onderzoek staken: verkleumd en uitgeput. De Ravonners gingen nog een hele dag lachend door. Het is al vele jaren geleden, maar tot op de dag van vandaag kan ik die kerels wel omhelzen: door hun toedoen heb ik het Bermpje in het echt gezien en de Kleine Modderkruiper. De schoonheid van deze waterbewoners doet niet onder voor die van Goudplevier of Steenlopertje. Maar helaas, ook op vissengebied lijd ik onder het onvermogen om kleine verschillen waar te nemen. Voor mij zijn het Modderkruipertje en het Bermpje identiek: allebei een onvergetelijk barnsteenkleurig glad velletje. Aan het daglicht gebracht gloeien deze visjes als amber. En dan te bedenken dat ze hun schoonheid miljoenvoudig verbergen in de blubber van poelen, vaarten en slootjes.