Een snel kapsel en een bijzondere snavel. De grote stern (
Sterna sandvicensis
) weet precies hoe hij zich van zijn familie moet onderscheiden. Des te makkelijker voor ons. De kuif en de witgele punt aan het einde van de zwarte snavel onderscheidt de grote vogel van de visdief en de lachstern.
De grote stern is ongeveer 36-41 centimeter groot en heeft een spanwijdte van 98-105 centimeter. Zijn snelle kapsel bestaat uit een zwarte kapkop met op zijn achterhoofd een zwarte kuif. Met de poten en de snavel is dit het enige aan de vogel dat zwart is en steekt daardoor goed af tegen het overwegend witte verenkleed. De bovenkant van de vleugels en de rug zijn lichtgrijs gekleurd.
In de vlucht lijkt het alsof de slanke vleugels precies in het midden van het lichaam staan. Boven de zee en kustgebieden zweeft de stern op de wind op zoek naar zeevissen, vooral zandspieringen. De vogel is daarom sterk gebonden aan kusten.
In Nederland komt de grote stern voornamelijk voor in de zomer. Rond mei is de trek naar Nederland. Hier kiezen ze een rustig strand uit waar ze in grote kolonies nesten ‘bouwen’. Deze nesten bestaan uit niet veel meer dan een kuiltje in het zand. In de winter trekken de meeste grote sterns naar de kusten van West-Afrika en Zuid-Europa. Slechts enkele grote sterns overwinteren in Nederland. Het gaat dan voornamelijk om vogels die in koudere gebieden hebben gebroed.
In het verleden was het voormalige natuurreservaat ‘De Beer’ bij Rotterdam een populaire broedplaats voor grote sterns. Eind jaren ’50 moest het reservaat echter plaatsmaken voor bouw rond de Rotterdamse haven. Hierdoor zakte de populatie sterns in dat gebied met 95%. Tegenwoordig gaat het weer beter met de grote stern in Nederland. Sinds 1996 broeden ze ook op Rottumerplaat.