Behalve de gewone zeehond (Phoca vitulina) komt er nog een tweede soort voor op het wad. Een populatie van ongeveer 1500 grijze zeehonden leeft in het westelijk deel van onze Waddenzee. De grootste groep, ongeveer 300 dieren leeft op Richel, een zandplaat tussen Vlieland en Terschelling. Verder komen ze voor rond Newfoundland, Zuid-Groenland, IJsland, Noorwegen, de Britse eilanden, Bretagne en de Oostzee. Grijze zeehonden eten voornamelijk vis als zalm en kabeljauw en weekdieren. Ze eten soms inktvis en zelfs vogels. Gemiddeld eet een grijze zeehond bijna zes kilogram per dag, maar de dieren kunnen langere tijd zonder voedsel.
De snuit van de grijze zeehond loopt in één rechte lijn met het voorhoofd. Die van het mannetje is veel langer en breder dan die van het vrouwtje. Aan de vorm van zijn kop dankt hij ook zijn tweede Nederlandse naam: kegelrob. Grijze zeehonden zijn over het algemeen ook een stuk groter dan gewone zeehonden. De kleur varieert van grijs tot donkerbruin tot zwart, maar grijs is de overheersende kleur. Mannetjes zijn over het algemeen donkergrijs met lichtere vlekken, vrouwtjes zijn meestal lichter grijs met donkere vlekken. Het mannetje heeft ook drie à vier duidelijk zichtbare rimpels rond de nek. De neusgaten zijn duidelijk gescheiden, in tegenstelling tot die van de gewone zeehond.
De paartijd van de grijze zeehond ligt tussen september en december. Voor de geboorte van hun jong gaan de vrouwtjes aan land. Omdat het werpen van jongen en de paartijd dicht bij elkaar liggen, zijn de vrouwtjes omringd door bullen die alvast hun territorium afzetten. Omdat de stranden in de kolonies in Schotland en Canada vol liggen met zeehonden, moeten de vrouwtjes hun jong goed beschermen tegen dooddrukken. Ze zijn dan erg agressief. Na drie weken verliest het jong zijn beigewitte vel en wordt het langzaam grijs. In die periode wordt het vrouwtje weer bronstig en verliest ze alle belangstelling voor haar jong.