Vrijwel elke zomer is het weer raak. Plassen, vijvers en slootjes vol met giftige blauwalg. Maar dat behoort straks misschien tot het verleden. Onderzoekers van het NIOO hebben ontdekt dat je de bacterie kan bestrijden met een naaste verwant. Het goudalgje of Ochromonas is namelijk verzot op blauwalg, eet het op en breekt het gif af.
Deze zomer buitelden de onderzoekers over elkaar heen met oplossingen om de blauwalg te bestrijden. De Universiteit van Amsterdam en ingenieursbureau Arcadis voegden waterstofperoxide toe het water in een recreatieplas. Het resultaat: Na behandeling van het water in bleek dat de blauwalg voor ongeveer 95 procent was verdwenen en het zwemverbod kon worden opgeheven. Wageningse wetenschappers introduceerden een methode om alle voedingsstoffen van de blauwalg aan het water te onttrekken. De onderzoekers vonden een manier om het fosfaat aan de bodem vast te laten kleven. De blauwalg, die fosfaat eet, heeft dan geen voedsel meer.
Volgens zoetwaterbioloog Ellen van Donk van het Nederlands Instituut voor Ecologie is het voordeel van de goudalg-methode dat het gif van de blauwalg volledig wordt afgebroken. Bij andere anti-blauwalgmaatregelen gaat het gif niet kapot maar komt het vrij in het water. Verder onderzoek naar de goudalg is nog wel nodig. De experimenten zijn alleen op laboratoriumschaal gedaan.
Blauwalgen of blauwwieren zijn eigenlijk bacteriën die eruit zien als wier. De meeste blauwalgen hebben een blauw-groene kleur, enkele zijn rood-bruin. Een algenbloei is een gevolg van al aanwezige verontreiniging; het is een symptoom van een onderliggend probleem. De optimale groeiomstandigheden zijn een temperatuur tussen de 20°C en 30°C, lichtarme en luwe (wind en stroming) omstandigheden en mineraalrijk water. Drijvend aan het wateroppervlak vormen ze een laag die op olie lijkt. Als de laag dikker wordt en de algen minder ruimte hebben, gaan ze afsterven. Blauwalg vormt dan een groenachtige, stinkende brij. Bij het afsterven produceert blauwalg toxische stoffen, die schadelijk kunnen zijn voor mens en dier. Deze komen altijd via de mond het lichaam van een organisme binnen, van blootstelling via de huid is geen sprake.
Bron: NIOO, Universiteit Wageningen, UvA en Wikipedia