Gerrit Pelkman: Hoe woest?
• 11-04-2008
• leestijd 3 minuten
Het IVN heeft zijn activiteiten voor kinderen getooid met de naam ‘Woesteland’. Een prachtige naam. Hij doet denken aan Indianen die op buffels jagen (te voet, paarden werden pas door de blanken ingevoerd, aan tochten door de oerwouden van Oost-Afrika); aan expedities naar de Zuidpool met hondensleden bij temperaturen van vijftig graden Celsius onder nul; aan twintigduizend mijlen onder de zee voor mijn part.
Maar hoe woest willen we het éigenlijk hebben? Die poema op de Veluwe was indertijd nog wel kicken, maar als ze beginnen over de introductie van wolven, dan heten we ineens allemaal Roodkapje.
Onze verhouding tot de natuur is als die van de derde generatie immigrant tot zijn land van herkomst.
De eerste generatie immigrant is zijn land ontvlucht vanwege armoede, werkloosheid, ontberingen, oorlog.
De eerste generatie mensen in de natuur stond in een vergelijkbare verhouding tot die natuur: de natuur was vooral gevaarlijk en onvoorspelbaar. Ze was de woonplaats van goden, geesten en geheimzinnige krachten. Het beste wat je daarmee kon doen was proberen om ze gunstig te stemmen. Dan lieten ze tenminste toe dat je voedsel en beschutting kon verwerven. Maar er was geen enkele garantie dat zij zich lieten vermurwen. Had een geest een slechte bui, dan zag het er niet best voor je uit, en daar was ook weinig tegen te doen.
Als de tweede generatie immigrant in zijn nieuwe vaderland succes begint te krijgen, dan wordt dat ook zijn voornaamste doel. Het verwerven van de nieuwe cultuur en leefwijzen krijgen de zijn absolute prioriteit. Zijn herkomst en afstamming raken op de achtergrond. Hij kan het zich niet permitteren om daar veel aan te denken.
Toen de mens, dankzij techniek en rationaliteit de natuur beter ging beheersen, raakte het mystieke van die natuur op de achtergrond. Natuur werd in de eerste plaats een productiemiddel dat moest worden geëxploiteerd. Een bron van welvaart.
Als de derde generatie immigrant definitief is aangepast en geslaagd, dan komt de belangstelling voor zijn herkomst terug. De vraag naar zijn roots dringt zich op. Hij gaat er naar toe met vakantie. Hij maakt er studie van. Hij romantiseert het, maar hij zou er voor geen goud definitief naar terug willen. Hij zou niet kunnen.
Evenzo lijkt de mens nu definitief de natuur getemd te hebben, en zo komt ook de belangstelling voor de natuur weer terug. Maar nu niet als een machtig universum waar je volstrekt van afhankelijk bent, maar als bron van studie en bewondering. Een plaats om tot rust te komen. Een consumptiemiddel. En anders willen we ook niet, al fantaseren we graag over die oude tijden. We zouden toch voor geen goud meer gekleed in berenvellen op oerossen willen jagen? We zouden niet kunnen.
Hoe woest willen we het eigenlijk hebben? In mijn atlas van de lagere school stonden nog woeste gronden aangeduid. Ze waren wit gelaten. Je had ze nog in Drenthe en op de Veluwe. Ik leerde dat ze in cultuur gebracht werden. De meester zei niet eens dat dat goed was. Dat was zó vanzelfsprekend.
Hoe woest willen we het eigenlijk hebben? Alle fiets- en wandelpaadjes worden geasfalteerd. En in Engeland schijnen ze spuitbussen met modder te verkopen. Dat kan je dan op je SUV spuiten om de suggestie te wekken dat je écht door het terrein gereden hebt.