Dirk Draulans: Park- en winterganzen
• 29-11-2015
• leestijd 2 minuten
© Fotograaf: SylviavdSteen
Het was een invasie! Ze overviel me bij totale verrassing, in het midden van een nacht die ineens bol stond van ganzengegak. ’s Morgens was mijn leefwereld in de Waaslandpolders in Noord-België helemaal veranderd. Op één nacht tijd waren er 1500 kolganzen neergestreken, uit het niets. Mooie gansjes, echte wilde dieren en geen veredelde parkganzen, zoals andere soorten in de regio. Dagenlang speurde ik met mijn telescoop kolganzenpoten af op zoek naar kleurringen waarmee dieren gemerkt worden om zicht te krijgen op hun herkomst, maar ik vond er geen. Kolganzen zijn te wild om gevangen te worden.
Dat geldt niet voor de brandgans, die lang mijn favoriete gans was, met de mooie combinatie van wit, grijs en zwart in haar verenkleed – mijn boezemvriendin vond dat de vogel zo goed gedesigned was dat hij perfect in haar interieur zou passen. Ik las dat de brandgans op weg is om de kolgans in Nederland als algemeenste gans naar de kroon te steken: de brandganspopulatie blijft toenemen, die van de kolgans is stabiel. Maar het zijn zulke eikels die constant andere dieren lastig vallen dat ze soms op mijn zenuwen werken. En ze zijn niet echt wild meer.
Dat weet ik, omdat ik al wel kleurringen van brandganzen kon aflezen, allemaal dieren die in Zeeland waren geringd, maar die een weinig avontuurlijk leven hadden geleid: ze werden uitsluitend in dezelfde omgeving gezien, in alle seizoenen. In feite waren mijn observaties het spectaculairste wat ze gedaan hadden, want ze hadden een landsgrens overgestoken, weliswaar met slechts een kilometer.
Een aantal van de brandganzen was samen geringd, want hun ringnummers (witte cijfers op een rode ring) volgden elkaar op. Het duurde wat voor ik hún herkomst kon vinden, maar een ganzenexpert zette me op het goede spoor, richting een volkspark met minigolf in Sterkrade-Oberhausen in het Duitse Ruhrgebied. Er leefde een 40-tal brandganzen, waarvan de jongen bijna allemaal geringd werden. De deskundige mailde me dat de vogels in het najaar wel wat zwierven, maar mijn waarnemingen waren de eerste zo ver weg van huis. De Duitse parkganzen leken ondernemender dan de Zeeuwse zomerganzen.
Helaas, driewerf helaas, zelfs mooie vogelverhalen zijn niet altijd waar. Mijn wetenschappelijke euforie kreeg een knauw toen ik vernam dat de roodgeringde brandganzen helemaal niet uit het Ruhrgebied kwamen, maar uit drie Vlaamse parken, waar ze met hetzelfde type ringen gemerkt werden als in Duitsland. De parken lagen in vogelvlucht 30, 50 en 70 kilometer van mijn woonst. Zo werd het verhaal toch een variant van dat van de zomerganzen uit Zeeland. Het leek er wel op dat diverse parkvogelpopulaties zich in de nazomer mengden en zich wat als wilde ganzen gingen gedragen. Het moeizaam verkregen gegeven verwierf op die manier toch iets meer dan een anekdotische betekenis. Maar écht blij maakte het me niet. Geef mij maar de moedige kolganzen uit het verre Siberië.