Dick Ket: Onwetend
• 18-12-2008
• leestijd 3 minuten
Toen wij eind jaren vijftig van de vorige eeuw met de VW-bus op vakantie naar Italië togen, werden we nauwelijks gehinderd door enige kennis over dit land. Wel wisten we dat de zon daar altijd schijnt. Daarom reden wij ook zuidwaarts. Maar de eerste de beste nacht die wij daar aan een prachtig meer mochten doorbrengen, werd deze wetenschap genadeloos afgestraft. Nauwelijks stond onze tent aan de grond genageld, of er brak een hoosbui los, die ons hele hebben en houwen tientallen centimeters onder water zette.
Wat de lingua franca betreft, waren we beter voorbereid. Maanden lang hebben we geoefend op die prachtige taal. We zetten achter de Nederlandse woorden gewoon een a of een o. Op de een of andere manier klonk onze uitvoering toch verdomd ver van over de grens en leek het toch ergens op. Want de Italianen begrepen ons uitstekend. Anders was mijn vader er nooit ingeslaagd, bij de slager nota bene, maden te kopen om te vissen. Ik zal u de wijze waarop deze transactie tot stand kwam besparen. De beelden zijn te schokkend. Waardoor deze column van het web niet meer geschikt is voor jeugdige lezers en lezeressen.
Dat vissen was trouwens heel amusant. Dat deed mijn vader niet voor ons. Wel nee! Voor de kat, die meereisde. Met een oud hengeltje en gammel dobbertje haalde de brave borst de mooiste vissen boven water. Dit tot grote ergernis van de plaatselijke bevolking, die in de mooiste outfit - daar zijn het Italianen voor - en uitgerust met de nieuwste apparatuur, bijna nooit iets vingen. Nu was dit leed voor hen nog wel te overzien, maar dat wij de forellen aan de kat gaven, joeg de Italianen in de gordijnen.
Ook als wij hun iets lieten zien, wat we eerlijk gevonden hadden. Een knalgroene slang ging nog wel door de beugel. Geen blije gezichten, maar ook geen angstige. Waaruit wij opmaakten, dat deze ‘Rik de Kikker’ onder de slangen, niet echt gevaarlijk was. Dat werd anders toen ik een soort landkreeft vond. Alleen veel en veel kleiner. Slechts enkele centmeters groot. Maar het had ‘scharen’ en een krulstaart. Dat beest had een ware doodsverachting, want het kroop in mijn schoen. En daar was moed voor nodig, want in die tijd had ik nog hevig transpirerende voeten.
Toen ik mijn vondst aan de Italiaanse arbeiders, die op de camping aan het werk waren, showde, stoven zij uiteen. ‘Scorpione, scorpione!’ Makkelijk te begrijpen: ‘schorpioen, schorpioen’. Die moest dus gevaarlijk zijn, gezien hun reacties. Waarvan acte. Ik pakte het diertje weer op en bewaarde het in een lege jampot. Ik wilde het per se op school laten zien. Maar ‘scorpione’ heeft de klas niet gehaald. Onderweg gaf hij de pijp aan Maarten. Wist ik veel, wat zo’n beest at of dronk. Ik ving vliegen voor hem en gaf hem een slablaadje.
Dat deed mijn moeder ook aan de eekhoorntjes, die haar iedere dag vrolijk kwamen begroeten. En die wij helaas steeds misliepen. Omdat wij ons moesten toiletteren. Destijds nog een heldhaftige daad in Italië. Want de toilet- en doucheruimtes waren vaak te vies om te betreden. Italianen gebruikten ieder gat in de grond om te poepen. Toen echter het toilet verstopt geraakt was en wij, onverrichter zake, vroegtijdig terugkeerden naar onze tent, zagen wij die eekhoorntjes ook. Zij aten inderdaad bijna uit de hand. Alleen: onze eekhoorntjes bleken de grootste ratten te zijn, die ik ooit gezien had.
Waarop mijn moeder het manhaftig op een gillen zette. Binnen de kortste keren was alles ingepakt en verlieten wij overhaast deze typisch Italiaanse camping. Toen wij mijn moeder later vroegen hoe zij nu ratten voor eekhoorns kon aanzien, antwoordde zij rustig: ‘ik dacht gewoon, dat het Italiaanse eekhoorns waren, weet ik veel hoe die beestjes er hier uitzien’.