Dick Ket: Dierenleed
• 07-10-2010
• leestijd 3 minuten
Ik kan mij ergeren aan dierenbeschermers. Ik heb sowieso een broertje dood aan beschermers, hulpverleners. Een tikkeltje overdreven, misschien zou ik eerder van wantrouwen moeten spreken. Dat komt, doordat hulpverleners bijna nooit zeggen, dat zij het werk zo spannend, zo verdomd leuk vinden. Dat gaat soms ook moeilijk gezien de werkzaamheden, die verricht moeten worden. Iemand opvegen die net onder een trein is gekomen, of iemand uit een brandend huis halen die met geen enkele factor zonnebrandolie nog te fatsoeneren valt , doe je niet voor de lol, dat doe je om mensen te helpen, te redden.
Voorop gesteld, dat ik het dapper vind om deze arbeid te doen, blijf ik toch wantrouwig. Immers, dit werk kan je niet blijven doen zonder arbeidsvreugde. In een bedrijf, waar ik in het verleden werkzaam was, mocht een medewerker nooit langer dan twee jaar aaneengesloten echt hulpverlenen. Daarna werd er een adempauze ingelast. Dit om te voorkomen, dat de persoon in kwestie zelf schade opliep. Maar ook de hulpvrager. Na het aanhoren van zoveel ellende kan de hulpverlener koel en cynisch worden. Ik laat hier het argument ‘inkomen’ vanwege de ethiek bewust buiten beschouwing. Maar de tijd dat alleen rijke dames zich uit verveling op de hulpverlening stortten, ligt ver achter ons.
Terug naar mijn dierenbeschermers. Dat het ene dier - de mens - het opneemt voor een ander dier, vind ik te prijzen. Dieren zijn niet mondig. Alhoewel, als de hond van de buren blaft, houdt hij de hele straat wakker. We spreken alleen niet dezelfde taal. Hoeft eigenlijk ook niet, zijn probleem laat zich makkelijk raden: aandacht. Het verschil tussen mens en dier is soms niet zo groot.
Maar dat men er toe overgaat om persoonlijke bezittingen te vernielen of mensenlevens in gevaar te brengen, gaat mij toch een tikkeltje te ver. Het is misschien nog niet eens de daad, die mij zorgen baart. Het is de instelling, de verbetenheid, de haat waarmee het gedaan wordt. De mens wordt dier. En ook weer niet. Dieren kennen deze eigenschappen niet. Die bedenken niet op een avond in een achterkamertje, welk leed zij de volgende dag gaan bestrijden of, aandoen. (Dieren)beschermers hebben ook leed nodig. Het is hun werk en stel dat er geen leed zou zijn, zijn ze mooi werkeloos, brodeloos. Ze sturen dus de meest ellendige foto’s rond om ons te overtuigen van de noodzaak van hun werk.
Ik ben een tijdje donateur geweest van een Amerikaans fonds. Regelmatig kreeg ik post met een waarschuwing voor de inhoud: schokkende beelden. Ik heb gebeld en geschreven, dat ik van dergelijke post gevrijwaard wenste te blijven. Ik weet heus wel hoe rottig de wereld in elkaar steekt. Maar ondanks dit, bleef ik dat soort post ontvangen. De enige manier om er van af te komen was vreemd genoeg, mijn donatie te beëindigen. Dat heb ik toen maar gedaan. Ik zit bij sommige zenders naar verouderde opnamen, reclame spotjes te kijken. Dat wordt er wel bij gezegd, maar en passant wordt weer een nieuwe locatie genoemd, waar het niet zo goed gaat. Maar de verouderde, schokkende beelden blijven. Juist, omdat ze zo schokkend zijn en hierdoor voor geld in het laatje zorgen.
Om deze zogenaamde dierenbeschermers nu gelijk terroristische activiteiten toe te dichten, gaat me veel te ver. Het pas wel in deze tijd. We hebben nieuwe vijanden nodig. Angst houdt de mensen dom, in toom. En dan is het waarvoor van ondergeschikt belang: een boerka of een schuur in de fik. Ik hoor dagelijks het spotje over rampen. We moeten water in huis hebben en een radio. Tegenwoordig zeggen ze er gelukkig wel bij: op batterij. Dit spotje doet me toch erg denken aan die in de tijd van de koude oorlog: onder de trap gaan zitten om een atoomaanval van de Russen te overleven. Een flutmiddel tegen een vijand, die weigerde op te komen dagen.
Dick Ket