Dick Ket: Boer
• 15-01-2010
• leestijd 3 minuten
Toen ik als één van de weinigen niet naar Boer Zoekt Vrouw zat te kijken, las ik op teletekst dat de overheid in Australië opdracht heeft gegeven om een onderzoek te starten om bij schapen het boeren trachten terug te dringen.
Op zo’n moment kan ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat de wereld steeds gekker aan het worden is. Scheten latende koeien en boerende schapen blijken ineens het grootste gevaar voor onze mensheid, sterker nog, voor onze planeet te zijn.
Het is niet de eerste keer, dat getracht wordt mij zoiets wijs te maken. Hoeveel kippen, ganzen, eenden moesten niet nodeloos worden afgeslacht. En hoeveel varkens en koeien zijn er niet geruimd? Omdat we anders met een beetje geluk, ziek zouden kunnen worden. Waarbij de gekke koeienziekte mij het meest is bijgebleven. Omdat de gevolgen hiervan het meest rampzalig zouden zijn. De vraag is alleen voor wie: mens of dier.
Als ik dit soort berichten lees, moet ik wel denken dat die gekke koeienziekte al veel verder in ons dagelijks bestaan is doorgedrongen, dan wij willen toegeven, moeten toegeven. Want als wij bij het lezen van deze ‘levensbedreigende gevaren’, ons hierop gaan richten – er staat ons nog het één en ander te wachten: aalscholvers, muizen en ratten, we hebben nog een appeltje met ze te schillen – denk ik toch echt, dat er her en der een patentsteekje los zit bij ons mensen.
Hebben die mensen echt niks beters te doen. Misschien krijgen schapen wel mondkapjes op en koeien kont- of strontkapjes. Vreemd toch dat wij de schuld zo makkelijk bij anderen leggen. Nog vreemder, dat wij beesten zo trachten op te voeden, dat ze op mensen gaan lijken, in de hoop zo van onze frustraties af te komen. Want kinderen opvoeden lukt ons al lang niet meer.
Darwin zou zijn hele evolutietheorie weggestopt hebben in het zwarte gat van zijn brein, als hij had kunnen bevroeden hoe de mens zou degenereren tot zo’n nutteloos dier. Wat wij van oorsprong al waren. Want laten we eerlijk zijn: de mens boert er toch aardig op los. Dan zwijg ik gemakshalve over de winden die regelmatig om de rotsen waaien.
Dit doet me trouwens denken aan een schoolvriendje. Chris heette hij. Ik zat achter hem in de klas. En deze Chris legde mij het één en ander uit over zijn winderigheid. ‘Als je hem hoort, dan ruik je hem niet. En als je hem ruikt, dan hoor je hem niet!’ Ik weet niet of het kwam, omdat ik doof ben, maar ik heb erg veel geroken.
Ik vraag me oprecht af, wat het resultaat zal zijn, als we deze wonderbaarlijke onderzoeken op de mens zelf zullen richten. Dit hoeft niet zo’n duur onderzoek te worden. Ga gewoon in een volle tram of bus staan ruiken. Met een beetje mazzel kun je van heel wat passagiers zo achterhalen, wat ze gisteren gegeten hebben.
Misschien zouden we de kwalijke dampen in de bus kunnen opvangen en omzetten in biogas. Dit keer niet van een koe of varken, maar gewoon van ons, kauwgomkouwers. Alleen tijdens de spitsuren natuurlijk. Hij of zij die het meeste gas produceert, krijgt korting op de rit. Als het te erg wordt, kan de bus altijd nog even halt houden bij zo’n windmolen.
Doordenkend kunnen wachthuisjes of stations op deze wijze nog nuttig bij dit proces betrokken worden. Naast de reeds bestaande rookpalen, komen dan speciale scheet- en boerpalen. Kortom: geef die boer een stoel.