Daar komen de ooievaars
• 16-08-2012
• leestijd 2 minuten
De spanning stijgt. De hoofden zijn opgericht. Alle posten worden bemand en ook zonder baby's overheerst de blijde verwachting: de Ooievaars komen eraan. Traditioneel ondertussen, is de periode tussen midden augustus en midden september het moment bij uitstek geworden om een groep Ooievaars boven je huis, je kantoor of je wagen te zien overtrekken. Alerte chauffeurs spotten misschien wel een overnachtend groepje van deze geluksbrengers op de verlichtingspalen van een autostrade, twee aan twee, paal na paal.
Grote groep
Ooievaars hebben ondertussen grotendeels de omgeving van de broedplaatsen zoals Het Zwin en Planckendael verlaten. Stilaan breekt de trek los. Een groep tot maximaal 36 vogels pendelt al enkele dagen tussen Lier, Duffel en Hove, waaronder alvast enkele Duitse vogels, zowel volwassen als jonge dieren. Ze foerageren liefst op pas gemaaide hooilanden, waar het onder hun statige pas niet echt moeilijk is om een muis of een kikker te verschalken. Het is weer uitkijken geblazen!
Ze duiken overal op
Vaak zitten Ooievaars dicht bij huizen of fietspaden want erg schuw zijn ze niet, maar zelfs trekkend zijn ze met hun spanwijdte tot 2m20 tot op grote afstand te zien, zeker in groep. Zo vinden ze elkaar ook makkelijk vanop tientallen kilometer. Bij blauwe hemel durven ze echter heel hoog gaan en worden ze vrijwel onzichtbaar. Ze kunnen echt overal in ons vlakke land opduiken waar thermiek of voedsel aanwezig is.
Overtrekkende ooievaars
Toch vinden we zelfs in het open, vrijwel boomloze Vlaamse landschap een subtiel bewegingspatroon dat parallel loopt aan de zuidwestelijke trekrichting: de kuststrook en het Scheldebekken bieden daarom veruit de beste kansen om groepen ooievaars te zien overtrekken. De overgrote meerderheid komt via de Noorderkempen tot Turnhout het land binnengevlogen en vervolgen hun weg over de Kempense Heuvelrug en de Schelde verder naar het Zuidwesten. Maar met wat getreuzel kan dat soms dagen duren. Bossen daarentegen zijn koel, creëren geen stijgende warmte en worden gemeden door trekvogels die het in hoofdzaak van hun zweefvermogen en stijgende lucht moeten hebben. Dat weerspiegelt zich duidelijk in de spreiding van de gegevens.