Advocaat van de natuur en spreekbuis van het milieu.

Column Frans Ellenbroek: spleen

  •  
09-04-2017
  •  
leestijd 3 minuten
  •  
Frans Ellenbroek

© Fotograaf: Henny Radstaak

Ik weet niet of u dat ook heeft, maar van de lente word ik altijd erg blij. De eerste tekenen ervan maken me al vrolijk, vanaf zo ongeveer februari. Maar nú is er iets dat mijn voorjaarsblijheid dreigt te verstoren.
In de straat waar ik woon staan bomen, en dan bedoel ik échte bomen, prunussen zijn het.  Ónechte bomen zijn er ook veel in de stad, ze zijn eigenlijk wel echt, maar ik voel dat niet zo, omdat ze in bakken staan in plaats van in de volle grond, of omdat ze van die malle geknipte kruintjes hebben. Alsof iemand heeft bepaald dat ze niet echt boom mogen zijn. Echte bomen, zoals deze, reiken uitbundig naar de hemel en komen daar elk jaar weer wat dichterbij. Dat schept een prettige band met de mensheid, vind ik.
De prunussen in mijn straat bloeien erg mooi. En ook zonder hun bloesem dragen ze bij aan mijn woongenot en levensgeluk, die bomen, het héle jaar door. Maar nu wil de gemeente de exemplaren die te groot zijn geworden rooien en vervangen door jongere. Het was mij nooit opgevallen dat ze te groot of te oud waren, ik vond ze nog kwiek en vitaal genoeg eigenlijk. Ik zou graag willen dat ze gewoon bleven staan en nog wat mochten groeien en bloeien. Maar het mag niet. Misschien omdat hun wortels in de war raken met kabels en leidingen, of omdat ze hier of daar een stoeptegel omhoog drukken. Hoe het ook zij, het idee dat ze weggaan maakt me wat droevig en bederft mijn blije voorjaarsgevoel.
In onze steden is er die voortdurende strijd om alles wat op natuur lijkt de kop in te drukken. Als de natuur die strijd wint, al is de overwinning nog zo bescheiden, krijg ik de neiging tot juichen en aanmoedigen.
Zo liep ik ’n tijdje terug  van mijn huis naar het museum waar ik werk. Onderweg was me weinig opgevallen, behalve dan dat de dag grauw begonnen was. Ik wist toen nog niet dat het zo zou blijven, dus probeerde ik net zo blijmoedig te blijven als ik was opgestaan. Ik nam mij voor die gemoedstoestand er in te houden, ongeacht de onbekende aard van het naderende weer. En dát lukte me, met dank aan een prachtige overwinning van de natuur.
Vlak voor aankomst op het werk hield ik even mijn pas in, bij een muurtje van de buren. De voegen van dat muurtje waren sleets, een muurvarentje had daar dankbaar gebruik van gemaakt door er in te wortelen en uitbundig te groeien. Ik had het nog niet eerder opgemerkt. Dat is het heerlijke van een grote stad: je vindt er altijd wel iets onopgemerkts.
De geslachtsnaam van dit mooie plantje is Asplenium. Het heet zo, omdat het bij de oude Grieken en Romeinen al een beproefd middel was tegen de kwalen van de milt, die ‘splen’ heet in het Grieks. Eén zo’n kwaal zijn we zelfs naar de milt gaan noemen: ‘spleen’. ‘Spleen’ is de lichte zwaarmoedigheid die ons kan treffen wanneer we te veel en te lang tobben over de onvolmaaktheid van het leven en die van de wereld, of omdat de winter te lang duurt. Daar is grote kunst uit voortgekomen, zoals dat bij meer kwalen van het gemoed gaat, dat dan weer wel.
De Chinezen hadden het verband ook al ontdekt, nog voor de Grieken, denk ik. Als het niet stroomt in de milt, dan gaat het mis. Als het mis gaat, dan stroomt het niet in de milt. Oorzaak en gevolg doen er niet zo toe bij die Chinezen, wat soms best handig is.
Misschien – zo dacht ik – is alleen al het kijken naar dit plantje voldoende helend. Het groeit en gedijt (bloeien doen varens niet) in een brokkelige voeg, waar de mensen even hun niet aflatende streven naar perfectie en controle zijn vergeten. Kijk, dáár word ik blij van.

Meer over:

column
Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Maandag, woensdag en vrijdag versturen wij je alle informatie uit de radio en tv-uitzending en het laatste internetnieuws.