Cindy Rosanne van Schendel: Be(v)er
• 13-05-2009
• leestijd 2 minuten
Een beer dwaalt door het dal. Hij is gisteren gesignaleerd, precies op dezelfde plek als waar hij vorig jaar opdook: recht onder het huis waar we toen woonden. Heeft het bruine beest echt zijn winterslaap doorgebracht in de verlaten stal waar ik de hele winter dagelijks langs liep? Ik fantaseerde over hem. Ik stelde me voor dat ik elke ochtend naar binnen ging om te kijken of hij er nog was. En natuurlijk bedacht ik een vriendschap tussen hem en mij. Waarschijnlijk barst de jacht op hem snel los. Er zal een overheidsbeslissing worden genomen over leven, of meer nog over dood. De beer zal worden geschoten en zijn vlees zal worden verkocht. Het zal overal te zien zijn: het beest afgeschoten, opgetakeld, verwerkt. Zo ging het vorig jaar ook. Hij hing met zijn koppie naar beneden. Mijn hemel, wat is zo’n beest groot en mooi.
Maar het verhaal gaat nog verder.
Na het schrijven van het vorige stukje, liep ik met mijn hond het erf af. Opeens waren ze daar: de jagers. Het schemerde. Twee schoten klonken akelig dichtbij. Alle vogels vlogen tegelijk op. Wat later stopte een auto recht voor de poort. Twee mannen in schutkleur sprongen eruit en verdwenen in het bosje achter ons huis. De beer was waarschijnlijk dichtbij, gewond, misschien al dood. Ik liep naar de auto en zag een geweer in de achterbak. Ik wachtte tot ze terug kwamen. De ene had een grijns op zijn gezicht en in de hand van de ander bungelde iets bruins: een dode bever. ‘Ze vernielen teveel bomen en als we niets doen komen er teveel.’ De grijns op het gezicht van de eerste jongen werd nog groter. Ze hadden allebei glanzende ogen, zoals kinderen dat hebben die soldaatje spelen in de struikjes naast de school. Uit ons gesprekje begreep ik dat ook de bever gegeten zou worden. Bever op tafel. Waarom niet? Ik kromde mijn tenen in mijn groene regenlaarzen, die niet zouden misstaan op een jachtpartij. Daarboven droeg ik een zwart jurkje.