Brandhout!
• 08-05-2008
• leestijd 2 minuten
Biobrandstof wordt gemaakt uit biomassa, dat een verzamelnaam is voor alles wat (ooit) gegroeid is en dat nog niet tot fossiele brandstof is gevormd. Het gaat dan vooral om plantaardig materiaal, maar ook mest en dierlijke vetten vallen onder de term biomassa.
Het gebruik van biobrandstoffen zou tot minder uitstoot van CO2 moeten leiden. Planten zoals koolzaad en suikerbieten nemen, als ze groeien, CO2 op uit te lucht. Bij verbranding van de olie of alcohol uit deze planten komt de CO2 weer vrij. Het is dus een korte cyclus, die in principe geen extra CO2 veroorzaakt, in tegenstelling tot fossiele brandstoffen zoals steenkool, olie en gas. Bij verbranding daarvan komt CO2 vrij dat in de oertijd is gevormd. Het komt als het ware nu als 'extra' in de atmosfeer en draagt zo bij aan het versnelde broeikaseffect.
Toch worden biobrandstoffen steeds minder populair. Ze blijken helemaal niet zo schoon als we dachten. Bij gewassen die speciaal voor biobrandstof worden geteeld, geldt dat er bemesting nodig is, onder meer stikstofkunstmest dat weer bijdraagt aan het broeikaseffect. Ook als de boer voor dierlijke mest kiest, heeft dat milieueffecten zoals verzuring. Verder moet biomassa worden getransporteerd en verwerkt tot biobrandstof. Ook daar is weer energie voor nodig, dat vaak weer conventioneel wordt opgewekt. Bovendien zou er niet genoeg plek op aarde zijn voor de productie ervan, en daarom ten koste van natuurgebieden gaan.
Het belangrijkste argument tegen biobrandstoffen is echter van ethische aard. Door het gebruik van gewassen als maïs en graan zijn de voedselprijzen enorm gestegen. Hierdoor zouden mensen in de Derde Wereld honger moeten lijden. En als we moeten kiezen produceren we liever “voor de mond dan voor de motor”.
De oplossing moet worden gezocht in het produceren van duurzamere biobrandstoffen. Maar ook in het gebruik van lokale biobrandstoffen waardoor je energie “van om de hoek” komt. Een goed voorbeeld hiervan is de
biomassacentrale in het Friese Beetsterzwaag
, waar ze houtsnippers verbranden in een speciaal daarvoor gebouwde oven.
Het landschap rond Beetsterzwaag staat bekend om haar singels en houtwallen. Tot voor kort kwam het snoeiafval daaruit op composthopen terecht. Waarom die biomassa niet doelmatiger gebruiken, zo dachten de boeren. Daarom is er een biomassacentrale in werking gesteld, hier wordt het snoei-afval versnipperd en gedroogd. De warmte wordt gebruikt om water te verhitten. Een halve kilometer verderop komt dit water bij ‘Lyndensteyn’ terecht, een school en revalidatiecentrum. De centrale bespaart 5000 euro op de energierekening en stoot veel minder CO2 uit, in totaal een vermindering van 200 huishoudens per jaar.
Nu kunnen de boeren jaarlijks 25 kilometer houtwal in de nieuwe oven kwijt en zwemmen de kinderen van Lyndensteyn in een zwembad van 30 graden, verwarmd door houtsnippers.