De boomkikkeris een klein kikkertje dat niet groter dan vijf centimeter wordt. De kleur is groen, maar hangt voor een deel af van de omgevingstemperatuur en gemoedstoestand van de kikker. De huid van de boomkikker kleurt bij zonnig weer lichtgroen, bij koel weer donkergroen tot grijs.
Aan de tenen zitten zuignapachtige hechtschijfjes, waardoor de kikker zich in bomen en heesters kan begeven. Ook heeft deze boomkikker een zwarte flankstreep van neusgat door het oog heen, tot het achterlijf. Deze streep vervaagt iets aan de onderkant en aan de bovenkant loopt een fijn wit lijntje. Vlak voor de achterpoten vertakt deze streep zich opwaarts.
Bij voorkeur houdt hij zich op in de struweelzone van bosranden, houtwallen en moerasgebieden. Vooral de zuidkant van braamstruwelen heeft de voorkeur. Wateren met een rijke onderwatervegetatie zijn zijn zeer gechikt voor de boomkikker om zich voortplant. Dit zijn meestal niet te diepe poelen met een open ligging, veel zon en vrijwel geen stroming. Ze overwinteren tussen boomwortels, in een strooisellaag of tussen houtstapels.
Vanaf half april zijn de luidruchtige concerten van de boomkikker te horen vanuit de oevers van de voortplantingswateren. Dit kan doorgaan tot eind mei - begin juni. De meeste eiklompjes kunnen eind april tussen de oeverbegroeiing in het water worden aangetroffen. De larven zijn echter zeer schuw en snel waardoor deze niet altijd even gemakkelijk te vinden zijn. De eerste helft van juli kan gebruikt worden voor het zoeken naar pas gemetamorfoseerde dieren op struiken en ruigtebegroeiing in de omgeving van het voortplantingswater.
In Nederland is de boomkikker erg zeldzaam. De soort komt nog in het Oosten en Zuiden van het land voor. Een aantal poelen zijn hersteld en nieuwe poelen zijn aangelegd, waarna de boomkikker lokaal sterk toegenomen is.