We weten het al heel lang: de biodiversiteit gaat achteruit. Een trend die zich ondanks alle goede voornemens en internationale verdragen lijkt door te zetten. Is daar dan niets aan te doen? Kunnen we het tij nog keren?
Het Milieu en Natuur Planbureau (MNP) heeft een onderzoek gedaan naar mogelijkheden om het verlies van de mondiale biodiversiteit te beperken. Dit onderzoek is verricht ter voorbereiding van COP8, de achtste vergadering van de verdragstaten uit de hele wereld die van momenteel in Brazilië plaatsvindt. Bewindslieden bespreken daar onder meer de voortgang van het realiseren van de doelstelling om het verlies van de biodiversiteit in 2010 aantoonbaar af te remmen.
Zonder extra maatregelen zal de mondiale biodiversiteit aanzienlijke afnemen. In de afgelopen eeuwen is de mondiale biodiversiteit al afgenomen tot 70%, vergeleken met een volledig natuurlijke situatie (peiljaar 2000). Waarschijnlijkheid zal, bij ongewijzigd beleid, het biodiversiteitverlies onverminderd doorgaan. De mondiale biodiversiteit zal dan verder dalen tot 63% in 2050. Dat lijkt weinig maar de resterende biodiversiteit ligt voor een groot deel in onherbergzame, soorten-arme gebieden zoals ijs, woestijn, toendra, boreale bossen en bergachtig gebied. De grootste verliezen zullen te verwachten zijn in de voor iedereen zichtbare biodiversiteit: de planten en dieren die groot zijn, veel ruimte nodig hebben, lang leven en zich langzaam voortplanten.
De afname komt vooral doordat de wereldbevolking toeneemt van 6 naar circa 9 miljard mensen en het gemiddelde inkomen tot 2050 verdriedubbelt. Dergelijke ontwikkelingen zullen leiden tot een toenemende emissie van broeikasgas, een grotere vraag naar voedsel en hout, en meer wegen, bebouwing, versnippering en vervuiling. In dit scenario is rekening gehouden met een aanzienlijke stijging van de agrarische productiviteit. Een mondiaal efficiëntere voedselproductie is cruciaal om het toekomstige biodiversiteitverlies zoveel mogelijk te beperken.
Het gaat hier overigens om het verlies van de totale hoeveelheid biodiversiteit (steeds schaarser worden van de oorspronkelijke planten en dieren in een gebied) en dat moet niet worden verward met het compleet uitsterven van soorten. Dat is het laatste stapje in het verschralingsproces. Het effect is dat enkele cultuurvolgers de oorspronkelijke soorten gaan vervangen en ecosystemen steeds meer op elkaar gaan lijken. Effecten op zoet- en zoutwater-ecosystemen zijn in deze studie niet meegenomen. Maar daar lijkt het al niet veel beter te gaan.
Een wereldwijd stelsel van grote, aaneengesloten gebieden in combinatie met het efficiënt produceren van voedsel op de huidige landbouwgronden lijkt een goede strategie om het toekomstige biodiversiteitverlies te beperken. Deze efficiëntieverhoging is niet alleen nodig bij de productie van voedsel, maar ook bij de productie van hout en energiegewassen. Effectief tegengaan van de effecten van klimaatverandering, met een beperkt gebruik van extra (nu nog natuurlijke) gebieden voor het produceren van biobrandstoffen, is noodzakelijk om het biodiversiteitverlies op de langere termijn te beperken. Het oplossen van de armoede is vermoedelijk noodzakelijk om het verlies op de lange duur te stoppen.
Niet alle mogelijke maatregelen en combinaties daarvan zijn doorgerekend, maar het algemene beeld is helder: de onderzochte maatregelen kunnen het verwachte biodiversiteitverlies nauwelijks compenseren, sterker nog: soms vergroten ze op kortere termijn het verlies zelfs... Daarmee is de kans op het halen van de 2010-doelstelling beperkt, ook in de decennia daarna.