Graag luister ik naar ‘Vroege Vogels’. Een lust voor het oor: die rustgevende dier- en natuurgeluiden, vederlichtklassieke muziek. Ook de menselijke stem in dit zondagochtendradioprogramma klinkt verkwikkend onbedreigend. Heel anders dan –doordeweeks - die eh, indringende bariton van Sven Kockelmann.
Een van mijn favoriete onderdelen is de Fenolijn. Feno is een afkorting van Fenologie: ‘Leer van de invloed van klimaat en bodem op de groei van planten en dieren’. Met andere woorden: omdat geen seizoen op een vaste tijd begint, is het iedere keer weer een verrassing wat er groeit, bloeit of kwinkeleert. Wekelijks melden natuurliefhebbers en dierenvrienden op trouwhartig verwonderde toon wat en wie ze nu weer buiten hebben aangetroffen: het eerste paarse doveneteltje, de eerste merel, het eerste sneeuwklokje. Over dit vertederende fenomeen schreef Jules Deelder zijn ‘Gedicht voor Land en Tuinbouw’, vierstemmig en als een soort canon op muziek gezet door Antoine Oomen. Ik kan het weten, want ik heb de warme altpartij gezongen: ‘Voor het eerst een sneeuwklokje gezien…’
Enige tijd geleden was het helemaal feest in Vroege Vogels. Eens per maand kwamen Vroege Kuikens aan het woord: jongeren van wie ik niet durfde dromen dat ze nog bestonden. Niks ‘indrinken’ in café, schuur of jongenskamer, niks groepsverkrachting in een kelder, maar er op uit met de botaniseertrommel! En ouderwetse kwajongensstreken zoals belletje trekken? Nooit van gehoord! Laat staan van vogelnestjes uithalen. Nog een gedicht dringt zich op: ‘Jongens, afblijven!’ van Clinge Doorenbosch, lang geleden een bron van vermaak in gezelschap van mijn eerste intellectuele ex-echtgenoot. Minder vermakelijk was toen bleek dat die zelfde echtgenoot, voor hij mijn ex werd (en, heb ik gehoord, nog lang daarna), Clinges vermaning geregeld in de wind sloeg. En heel wat andere nestjes omwoelde dan dat van zijn reguliere levensgezellin.
Nee, dan die vroege kuikens... Vorig jaar hoorde ik hoe in ‘Beleef de Lente’ -o, wanneer is het weer zover?- een dertienjarige, met een aarzelend baardje in de keel werd geïnterviewd door een leeftijdgenoot, nog met een kinderstem. Het gesprek ging over een webcam die de interviewee in een koolmeesjesnest had gehangen zodat hij via de televisie en computer precies kon gadeslaan hoe ‘zo’n koolmees zeg maar zijn nestje maakt.’ Ooit had hij zijn vader -zoals bleek uit zijn verhaal: een bevlogen vogelvriend -, ‘best irritant’ gevonden, maar nu bleek ‘dat uit het ei komen wel apart’ was en ‘dat uitvliegen ook best wel schattig dat je dan van die donzige vogeltjes ziet’. ‘Okay,’ piepte de interviewer op instemmende toon.