Agnes van den Berg: De invasie van de lieveheersbeestjes
• 08-05-2009
• leestijd 2 minuten
Er zaten deze winter lieveheersbeestjes in ons huis. Niet drie, of vijf, of vijftig, nee honderden, misschien wel duizenden. Vorig jaar oktober kwamen ze aangevlogen. “Leuk”, dacht ik nog. Ik had echt geen flauw benul van wat ons te wachten stond.
Ik vond ze altijd zo schattig, lieveheersbeestjes. Maar nu niet meer. Want met de lieveheersbeestjes kwam ook de dood in ons huis. Maandenlang kwamen ze als zombies tevoorschijn uit alle hoeken en kieren. Meer dood dan levend strompelden ze voort langs kozijnen, muren, en vloeren. Ongeveer een derde hebben we uit het raam gezet, de rest viel uit zichzelf dood neer of werd geplet onder schoenzolen. Ons huis was een massagraf voor lieveheersbeestjes geworden.
Ons dochtertje van twee heeft ze ook ontdekt. Gistermorgen nog kwam ze aanlopen met eentje in haar hand – morsdood, dat zag ik direct. ‘Kijk mamma, een “heerbeesje”’, riep ze opgewonden. ‘Hij leeft niet meer’, zei ik ernstig. ‘Jawel mama hij leeft nog, kijk maar’, zei ze, het kadavertje met haar vingertje heen en weer schuivend. Toen ze even niet keek verving ik snel het dode door een wat levendiger exemplaar. ‘Hee kijk, je hebt gelijk, hij leeft nog!’ zei ik opgewekt. Helaas bezweek ook dit beestje al gauw onder het enthousiaste gepor van de tweejarige. ‘Hij leeft niet meer….’ concludeerde ze uiteindelijk ook zelf met een beteuterd stemmetje.
Uit mijn eigen onderzoek weet ik dat contact met natuur goed is voor een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van kinderen. Maar ik begin me toch ernstig af te vragen of de natuur wel altijd zo goed is. Kan het op zeer jeugdige leeftijd dagelijks aanschouwen van dode en halfdode kevertjes niet ook traumatische effecten hebben? Iedere ouder wil zijn kind toch het liefst zo lang mogelijk afschermen van de gruwelijke waarheid dat elk levend wezen ooit zal sterven? Met een huis vol dode lieveheersbeestjes is dit niet lang vol te houden.
Maar misschien is er nog hoop. De meeste volwassenen kunnen zich nog goed herinneren hoe ze als kind met een stokje porden in halfdode dieren of vleugels uit insecten trokken. Achteraf zijn ze het er unaniem over eens dat juist dit soort ervaringen vormend zijn geweest, en hun band met de natuur hebben versterkt. Met die gedachte als troost zet ik de ramen van de kinderkamer wijd open en kijk hoe de lieveheersbeestjes die het hebben overleefd een nieuwe lente tegemoet vliegen.