Zeeanemonen
worden, samen met enkele verwante groepen ook wel 'bloemdieren' genoemd. Het zijn echter geen bloemen maar dieren.
Bij de meeste zeeanemonen zijn voetschijf, zuil, mondschijf en tentakels te onderscheiden. Met de voetschijf 'zuigen' ze zich vast aan een harde ondergrond. Ze kunnen zich echter (langzaam) verplaatsen. De voetschijf gaat naadloos over in de zuil. Deze is cilindervormig, bij sommige soorten breder dan hoog, bij andere juist heel smal. Boven de zuil bevindt zich de mondschijf, waaruit de tentakels komen.
In het centrum van de mondschijf is meestal een opening te zien, die we mond noemen, maar welke in feite ook dienst doet als anus. Met name de tentakels bevatten veel netelcellen. In deze netelcellen ligt een aangespannen, spiraalvormig opgerolde draad, die bij aanraking krachtig naar buiten schiet en op de prooi een microscopisch 'harpoentje' afschiet. Dit harpoentje bevat giftige stoffen die verlammend kunnen werken, maar ook weefselafsterving kunnen veroorzaken. Weer andere netelcellen schieten lange kleverige draden af waarmee de prooi wordt 'vastgeplakt'.
De bouw van de tentakels verschilt van soort tot soort. Zo heeft de Zeeanjelier veel zeer kleine tentakels, waarmee het vooral erg kleine diertjes vangt. De Zeedahlia daarentegen, heeft veel minder, maar wel zeer dikke tentakels, waarmee de dieren ook grote prooien, zoals krabben en garnalen kunnen vangen. Eenmaal gevangen en door netelcellen half verdoofd, wordt de prooi met tentakels door de mond de lichaamsholte ingewerkt, alwaar de vertering plaatsvindt. Onverteerbare resten worden via de mond weer uitgescheiden.
De
druipzakpijp
is een kolonievormende zakpijp met een sponsachtig uiterlijk. Druipzakpijpen zijn geelwit van kleur en woekeren vaak over andere hard substraat organismen heen. Op een sterk hellende bodem krijgen grote kolonies hun kenmerkende druipende uiterlijk. De kolonie is voorzien van vele kleine gaatjes. Dit zijn de instroomopeningen van de individuele zakpijpjes. Daarnaast zijn in kleinere aantallen grotere openingen te zien. Deze zijn meestal niet van gelijke grootte. Dit zijn de gemeenschappelijke uitstroomopeningen. De Druipzakpijp is in 1991 voor het eerst waargenomen bij Neeltje Jans. Later is deze soort vooral in het Zijpe zeer algemeen geworden. Tot nu toe is de soort alleen in de Oosterschelde gevonden.