Indringend drama over zwarte bladzijde uit de geschiedenis van Uruguay.
Wil je weten hoe het nu echt met een land gesteld is? Kijk dan naar hoe de heersende macht omgaat met zijn tegenstanders. In het geval van het militair regime dat tussen 1973 en 1985 in Uruguay de scepter zwaaide, is dat beeld niet al te best. Op een herfstavond in 1973 worden negen opgepakte en reeds gevangengezette leden van de Tupamaro – de Nationale Bevrijdingsbeweging – naar een onbekende locatie afgevoerd. Executie is namelijk slecht voor het imago, dus is het briljante idee van het regime de mannen dan maar te laten wegkwijnen, ver buiten het zicht van de bemoeizuchtige buitenwereld.
In vergelijking met hun nieuwe onderkomen was de normale gevangenis waar ze vandaan kwamen een heus luxeresort. Ieder van de drie mannen die de film – gebaseerd op hun memoires - volgt krijgt een kale cel. Voor de volledigheid worden de ramen met metalen platen bedekt. Ze zouden toch eens natuurlijk licht binnenkrijgen. En als dat nog niet duidelijk genoeg maakt hoeveel waarde het militaire bewind aan hun welzijn hecht, mogen ze de eerste avond staand met geboeide handen en met een van benzine doordrenkte doek over het hoofd doorbrengen.
De heren laten de vernederingen schijnbaar gelaten over zich heen komen, wat het in het begin van de film toch moeilijk maakt direct met de karakters mee te leven. Wat evenmin helpt is dat de meeste bewakers overkomen als eendimensionale bullebakken. Zelfs Jefe Militar (César Troncoso), de grote schurk in deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis van Uruguay, heeft de diepgang van een Donald Duck-boef. Hij doet weinig meer dan sneren en zelfgenoegzaam glimlachen. Als zijn snor lang genoeg was geweest had hij hem vast tussen zijn vingers rondgedraaid.
Dus stel je jezelf als kijker al snel de vraag: moeten we hier nou echt twee uur naar kijken? Naar twaalf jaar van verwaarlozing, van verveling, van grote en kleine treiterijen (zoals het niet kunnen hurken voor je grote boodschap)? Naar twaalf jaar dode tijd, waarin de grootste ontwikkelingen zijn wanneer de gevangenen – inmiddels bestempeld tot gijzelaars - weer naar een andere militaire standplaats worden gebracht?
Na een half uur vindt de film de juiste cadans. Dan worden de dagen van eentonig lijden afgewisseld door momenten van vrijheid en geluk, zelfs al vinden deze momenten zich puur en alleen in de hoofden van de gegijzelden plaats. Je leert de mannen ook iets beter kennen. “Ruso”/Mauricio (Chino Darín, zoon van Ricardo Darín), de dichter, die vanwege zijn schrijverstalent een soort van vriendschap sluit met een sergeant (César Bordón). De levenslustige “Ñato”/Eleuterio (Alfonso Tort), die altijd de moed erin houdt, ongeacht de sanitaire obstakels. “Pepe”/José Mujica (Antonio de la Torre, The Fury of a Patient Man) heeft het het zwaarst. Voor hem biedt de eenzaamheid teveel tijd tot nadenken.
De kleine onrechtvaardigheden komen onverwacht het hardste binnen. Zoals het moment waarop de mannen, na zes jaar gevangenschap, even worden overgeplaatst naar een echte cel, met een bed, een tafel en boeken. ‘Luxe’-artikelen die even snel weer worden weggehaald zodra het Rode Kruis zijn ronde heeft gemaakt. Of de bewakers die hun onvrede op de drie weerloze mannen uitleven, nadat een referendum in het voordeel van de gijzelaars is uitgevallen.
Maar meer nog dan de beelden van ongewapende Tupamaro-leden bij wie, nadat ze met kogels zijn doorzeefd, wapens in de handen worden gedrukt, blijft je toch vooral het gevoel van doorzettingskracht bij. Vooral Ñato en Ruso vinden geluk en schoonheid in de kleinste dingen. In een schrijfblok, in een kopje Mate, in de zon op je gezicht.
En al schetst het begin een duister en deprimerend beeld van Uruguay, de film eindigt met een hoopvolle boodschap voor het land en voor de mannen: hun twaalf jaar gevangenschap was niet het belangrijkste hoofdstuk uit hun leven. Die kwam daarna.
La noche de 12 años, vanaf 28 december 2018 op Netflix