De eerste film die vertoond wordt in de Lagarde Filmclub is het poëtische Paterson van Jim Jarmusch. Wij spraken de regisseur in Parijs.
Op sommige mensen lijkt de tijd geen vat te hebben, zowel wat betreft hun fysiek als in de dingen die ze doen. De Amerikaanse regisseur Jim Jarmusch (1953) is zo iemand. Uiterlijk lijkt hij nagenoeg niets veranderd sinds hij zijn eerste films presenteerde op het filmfestival van Rotterdam, in de jaren 80. Nog steeds die kuif, bij een gezicht dat knap noch onknap is en de inmiddels iconische zonnebril – geen idee of hij die toen ook al droeg, maar de afgelopen vijftien jaar is deze zeker niet af geweest en vandaag, op zo’n beetje de donkerste dag van het jaar, draagt hij hem ook.
Wat ook niet veranderd is, is zijn stem. Het is er een uit duizenden. Een tikje slepend, de woorden langgerekt, ertussen pauzes van seconden. Een stem om bij in slaap te vallen, ware het niet dat hij een goede verteller is, die van het ene onderwerp naar het andere meandert zonder ooit het doel – zo goed mogelijk zijn nieuwe film promoten – uit het oog te verliezen.
Volgens sommige criticasters zijn zijn films wel veranderd. Vooral de oude garde kan dwepen met zijn vroege werk: de cameravoering in Stranger Than Paradise (1984), het magische zwart/wit met de dwingende kaders in Down by Law (1986), of de intelligente introspectie van Dead Man (1995) met Johnny Depp in de hoofdrol. De laatste Jarmusch-film overigens die door de Nederlandse cameraman Robby Müller werd gedraaid, de cinematograaf die verantwoordelijk was voor het spectaculaire camerawerk van veel andere jaren 80-successen, onder meer van Paris, Texas van Wim Wenders.
Sinds Müller niet meer de vaste cameraman is van Jarmusch, lijken diens films visueel inderdaad minder dwingend. Maar zwart/wit mag dan plaats hebben gemaakt voor kleur en de persoonlijke stempel van de cameraman aan kracht hebben ingeboet: elke film die de regisseur de afgelopen jaren maakte (Coffee and Sigarettes, Broken Flowers, en zijn voorlaatste, het poëtische Only Lovers Left Alive) past perfect in diens zorgvuldig opgebouwde oeuvre, waarin het toch altijd min of meer gaat over de weg, niet het doel, over ‘zijn’ in plaats van ‘worden’. Jim Jarmusch’ films zijn doorgaans contemplatieve werken met een zachtaardige, beetje off beat-humor. Het is zijn kijk op de wereld – en wij kijken even met hem mee.
Neem zijn nieuwe film, Paterson. Een film met een onderwerp zo klein als een zandkorrel; een dichtende buschauffeur, genaamd Paterson (Adam Driver), met een licht obsessieve compulsieve stoornis die woont en werkt in het Amerikaanse plaatsje Paterson en gelukkig is met dat wat is: zijn vriendin, zijn werk op de bus, zijn avondlijke rondje met de hond dat steevast eindigt met een biertje in het plaatselijke café en het schrijven van gedichten tussen de bedrijven door. Dichten over alles wat hij ziet en hoort en voelt, is zijn lust en zijn leven, maar niets om grotere dromen over te hebben. Gewoon omdat het intrinsiek is. Hij kan niet anders, hij moet.
Dat is, zegt Jarmusch tijdens een interview in een hotelkamer in Parijs – ronde tafel, zes journalisten – hoe het werkt bij creatieve mensen. Hemzelf inclusief: die moeten iets maken, of ze daar nu beroemd mee worden, of geld mee verdienen, daar gaat het niet om. ‘Toen we begin jaren 80 Stranger than Paradise maakten, deden we dat voor onszelf. We dachten: dit is leuk. Niemand zal de film ooit zien en we zullen waarschijnlijk nooit een andere film maken. Maar het lukte en door een magisch of mysterieus toeval, werd de film opgepikt (Jarmusch won er op het filmfestival in Cannes in 1984 de prestigieuze Camera d’Or voor, voor Beste Debuutfilm, red.) en ruim dertig jaar later maak ik nog altijd films. Nog steeds niet voor anderen trouwens. Ik heb in dat opzicht nooit een businessmodel gevolgd, ik maak nooit iets voor iemand of voor een groep. Eigenlijk alleen voor mezelf.’ Daarin hoor je de filosofie van The New York School terug, de informele beweging van de groep Amerikaanse dichters, schilders, dansers en muzikanten die in de jaren 50 en 60 actief was in New York en waaraan Jarmusch schatplichtig is: hij studeerde onder meer bij David Shapiro, een van de oprichters van The New York School en rekent Frank O’Hara en Ron Patchet – die de gedichten voor Paterson schreef – tot zijn ‘godfathers’. ‘Ik hou van die dichters, vooral omdat ze zichzelf niet te serieus nemen. Ze schreeuwen het niet uit dat ze dichter zijn en dat iedereen naar ze moet luisteren.’
Je zou nu kunnen denken dat het personage Paterson, zo fraai neergezet door Adam Driver, Jarmusch alter-ego is. Maar zo moeten we hem beslist niet zien. ‘Paterson is old school. Hij is op een bepaalde manier een traditionalist. Hij chrijft nog met de hand, wil geen mobiele telefoon, want dat zou voelen als een leiband. Hij draagt een uniform, neemt zijn lunch van thuis mee, houdt van routines. Dat geeft hem steun. Het staat hem toe om zijn gedachtes de vrije loop te laten, om te kijken en te luisteren. Het is een portret van hem, gewoon een personage in de wereld. Een karakter dat ik creëerde met Adam Driver, zijn vertolker. Hij is niet mij. Ook al schrijf ik zelf met de hand en heb ik een haat/liefde-verhouding met mijn mobiel.’
‘Al mijn films zijn samenwerkingen. Ik maak ze niet alleen. Ik schrijf ze wel zelf en natuurlijk zit er altijd iets in van mij, maar ze zijn als mijn kinderen: ze bevatten mijn DNA, maar ze staan op zichzelf. Er wordt door critici en toeschouwers vaak overgeanalyseerd. Toen ik Broken Flowers maakte, las ik dat het mijn ‘meest persoonlijke film’ tot dan toe was. Een paar jaar later las ik hetzelfde over Only Lovers Left Alive. En nu is uiteraard Paterson mijn meest persoonlijke film ooit. Maar het is gewoon een film. Films maken is mijn hoofdactiviteit, ik maak ook muziek en ik hou ervan om te schrijven. Ik mag mezelf gelukkig prijzen. Veel kunstenaars, kleinere, maar ook de groten, hebben er een baan naast om rond te komen: onze grote Amerikaanse dichter Wallace Stevens werkte als verzekeringsagent bij een grote assurantiemaatschappij. Toen hij een keer een grote prijs won, zei een van zijn collega’s: ‘Wacht eens even… Schrijft Wally poëzie? Of de dichter die mij inspireerde voor Paterson, die uit de stad vandaan kwam, William Carlos Williamson. Die was arts, kinderarts. Of neem Polinaire, of Kafka: ze hadden allemaal bureaucratische banen. Al die grote schrijvers hadden baantjes erbij om schrijver te kunnen zijn. Gelukkig heb ik niet langer bijbaantjes nodig om films te maken. Hoewel aan de andere kant het helemaal niet zo erg hoeft te zijn. Het kruist en bestuift elkaar misschien juist.’
Meer nog dan zijn andere films gaat Paterson over het verglijden van tijd. Of Jarmusch daar nu hij ouder is, meer mee bezig is? Ach, zegt hij, wat kun je eraan doen? Er is alleen het heden. Ik ben nogal een zorgelijk type en heb de neiging te piekeren over dingen die ik toch niet kan veranderen. Ik probeer dat steeds minder te doen, het is verspilling van energie. Tijd en ruimte zijn verbonden, maar voor ons mensen is dat moeilijk te begrijpen. Je kunt het slechts accepteren. Dat is niet makkelijk: je ziet om je heen mensen veranderen, je verandert zelf, de wereld verandert, het beste is om je zoveel mogelijk te focussen op dat wat er op het moment is. Maar mijn hemel… dit klinkt wel absurd simplistisch! Toch is voor mij het geheim van het universum to go with the grain.’
Op maandag 6 februari om 19:30 uur organiseren we de eerste editie van de filmclub van de Lagarde in Studio/K in Amsterdam. Meer info? Klik hier!