Goede kinderhorror is een ware balanceer-act. Het moet niet te gruwelijk en te grafisch zijn, maar te mild is ook niet goed.
Onze zoon van tien vertelde laatst enthousiast over een nieuw spelletje dat hij bij een vriendje had gespeeld: Rainbow Friends. Al snel bleek deze titel enigszins misleidend. De cartooneske, gekleurde wezens met namen zoals ‘Orange’, ‘Blue’ en ‘Green’ zijn namelijk allesbehalve vriendelijk, maar juist bloeddorstige monsters die de spelers gedurende vijf nachten achternazitten met het doel ze te vermoorden.
Uiteindelijk bleek het spel zelf gelukkig toch nog net iets minder gruwelijk en grafisch dan gevreesd – zeker wanneer je het spel op de ‘kindvriendelijke’ modus zet (spelers worden nog steeds vermoord, maar dan wel zonder grote hoeveelheden bloed).
Het deed me twee dingen realiseren: 1) ik was zelf toen ik jong was ook gefascineerd door griezelige dingen – en ben toch redelijk goed opgedroogd. 2) goede kinderhorror maken is een kunst, niet alleen in spelletjes, maar zeker ook in film.
Kinderhorror is een ware balanceer-act. Het mag allemaal niet te gewelddadig en te angstaanjagend zijn, maar ook weer niet te slap. Iets dat bijvoorbeeld Roald Dahl in zijn kinderboeken altijd heel goed leek te begrijpen. De grotemensenwereld kan een wrede plek zijn, waar zelfs volwassenen met de beste bedoelingen kinderen niet altijd kunnen beschermen. Die kille waarheid was uit het leven gegrepen: Dahl verloor zelf een jonge dochter aan de mazelen.
Dahl creëerde werelden waarin ouders en voogden vaak nalatig waren, reuzen ’s nachts kleine kindertjes peuzelden en heksen kinderen in muizen veranderden. Ik kan me de eerste keer dat ik The Witches zag – die uit 1990 van Nicolas Roeg – nog goed herinneren. Het engste was niet eens Angelica Huston in haar angstaanjagende heksenmake-up, maar het verhaallijntje waarin een meisje door een heks in een schilderij werd opgesloten.
Ook Daniel Handler maakte zich in zijn Lemony Snicket-boekenserie – ook al eens vertaald naar film en tv - geen enkele illusie. De meeste volwassenen die de drie Baudelaire-kinderen tijdens hun avonturen tegenkomen bedoelen het allemaal goed, maar zijn gewoonweg niet opgewassen tegen de snode Graaf Olaf.
Andere films en filmmakers haken juist behendig in op de morbide nieuwsgierigheid van kinderen. Denk aan de franchise rond The Addams Family en het hele oeuvre van Tim Burton. Daar is dood en verderf niet per se iets slechts, maar vooral iets wonderbaarlijk fascinerends. Iets van evenveel waarde als elfjes, of eenhoorns.
Een van de weinige regisseurs die beide werelden – de wrange sensibiliteit van Dahl, de macabere nieuwsgierigheid van Burton – zo goed in elkaar kan laten overvloeien is Henry Selick, die ook zowel al eens een boek van Dahl verfilmde ( James and the Giant Peach ) als samen met Burton een film maakte ( The Nightmare Before Christmas ). Zijn voorlaatste film Coraline – naar een boek van Neil Gaiman - bevat alles wat een kinderhorrorhart begeert: een eigenzinnige heldin genaamd Coraline (stem van Dakota Fanning), een duister magische wereld en een zowel verleidelijk als levensgevaarlijk monster genaamd Other Mother (stem van Teri Hatcher), die Coraline de mooiste dingen belooft, mits ze haar ogen laat vervangen door knopen.
Vanaf vrijdag is bij Netflix Selicks nieuwste stop-motion-film te zien: Wendell & Wild. De film is pas een paar minuten bezig, of hoofdrolspeelster Kat raakt haar ouders al kwijt bij een tragisch ongeluk. Twee demonen, Wendell (stem van Keegan-Michael Key) en Wild (stem van Jordan Peele), beloven Kat dat ze, voor een ‘kleine’ wederdienst, haar ouders terug kunnen brengen uit de dood. Het verhaal rammelt helaas behoorlijk, maar een ding staat ook hier weer buiten kijf: Selick neemt kinderen altijd serieus, precies zoals het hoort.
Onze nieuwsbrief ontvangen? Iedere vrijdag de nieuwste series en films in je inbox! Meld je hier aan.