De Italiaanse 'sprezzatura' – een air alsof alles moeiteloos gaat – kan alleen bereikt worden als men het goede pak draagt, vervaardigd van de meest verfijnde wolsoort.
Volgens het oude gezegde besteden Fransen hun geld aan eten, Engelsen aan de tuin en Italianen aan hun kleren. Iedereen die op een mooie lentedag wel eens door het centrum van Milaan heeft gewandeld, zal dat laatste herkennen. Parijs mag dan het centrum van de damesmode zijn, Milaan vormt het kloppend hart van de mannenmode, met in het kielzog Florence en Napels, de stad waar taxichauffeurs het boordje van hun polo dragen alsof ze Eric Cantona zijn.
De term die je vaak hoort als het over Italiaanse mannen en mode gaat, is sprezzatura. Daarmee wordt bedoeld het talent om alles moeiteloos te laten lijken, een beetje zoals Jep Gambardella zich beweegt door La grande bellezza, de film, eigenlijk een ode aan Rome, die in 2014 terecht een Oscar won. Jep Gambardella is de man die we allemaal willen zijn: een heer met de oogopslag van een rekel in maatwerk van Cesare Attolini, de Napolitaanse kleermaker waar filmster Marcello Mastroianni ook klant bij was, net als Vittorio De Sica overigens.
Die Napolitaanse signatuur van de pakken van Gambardella wordt waarschijnlijk alleen gesignaleerd door de liefhebber. Je herkent het aan de mouwinzet bij de schouder. Als die niet strak is, maar voorzien van kleine pofjes, is er sprake van een Napolitaanse schouder, ook wel soft shoulder genoemd. Het borstzakje wordt in Napels barchetta (bootje) genoemd omdat het licht gebogen is, niet strak op de Engelse manier. Het meest praktische kenmerk is iets wat je niet ziet omdat het er niet is: de voering. Daar is het veel te warm voor in Italië, helemaal in het zuiden, waar het wel de bedoeling is dat je je jasje aanhoudt als de mussen van het dak vallen.
In La grande bellezza schiet Jep Gambardella bij elke scène een nieuw jasje aan, onder meer een gele variant die hij draagt met een roze pochet op een witte broek. Als ik het zo opschrijf, lijkt het een circus; als je het ziet, loopt het water je in de mond. [blendlebutton]
Toch ligt de oorsprong van de mannenmode niet in Italië. Die eer komt de Engelsen toe. Savile Row was ooit een gewone woonstraat in Londen (Jules Verne laat Phileas Fogg in Rond de wereld in 80 dagen wonen op Savile Row 7), maar in 1846 opende kleermaker Henry Poole er een winkel, op nummer 37. Het was niet zozeer een nieuwe winkel; hij creëerde een ingang aan de achterkant van de kleermakerij van zijn vader, die had een voordeur op Old Burlington Street.
Henry Poole (hij wordt gezien als de uitvinder van de smoking) kreeg al snel navolging en Savile Row groeide uit tot de golden mile of tailoring. De kleermakers uit Florence en Napels haalden de kennis uit Londen en gaven er vervolgens hun eigen draai eraan. Omdat de grote lijnen natuurlijk hetzelfde zijn (een broek heeft twee pijpen, een jasje twee mouwen), zit het verschil ’em in de details. Zo vind je op een Italiaanse mouw drie hoornen knoopjes die tegen elkaar aan schurken; Engelse jasjes hebben vier van die kissing buttons. En Engelsen mogen – logisch, gezien het klimaat – graag werken met dikke tweedstof en flannels, terwijl Italianen het juist in zo’n dun mogelijke wol zoeken, die ze categoriseren met de term ‘Super’ en een cijfer. Super 100 wil bijvoorbeeld zeggen dat je 100 kilometer uit 1 kilo wol kunt houden; bij Super 150 is dat 150 kiliometer uit 1 kilo, en zo verder. Hoe hoger het cijfer, hoe dunner en fijner de wol. Dat zit comfortabeler, maar is ook – behoorlijk wat – duurder.
De Franse documentaire met de Engelse titel Made in Italy die Close up deze week uitzendt, concentreert zich vooral op de ontwikkeling van de naoorlogse Italiaanse vrouwenmode van Emilio Pucci, Valentino en Gianni Versace. Er wordt ook geschetst hoe Italië de mode gebruikte om na de oorlog weer een rol te spelen in de internationale gemeenschap. Dat wierp zijn vruchten af in economische zin, maar ook in morele: de Italiaanse levensstijl, la dolce vita, werd iets benijdenswaardigs. De herinnering aan Mussolini werd naar de achtergrond verdreven door het beeld dat de ontwerpers schetsten van Italië, zoals ook Fellini en Antonioni in hun films een wereld bouwden die mannen buiten Italië aanspraken. Die wilden ook wel verleid worden door Anita Ekberg vanuit de Trevi-fontein (‘Marcello, come here!’)? Wat daarbij misschien helpt, is om er ook zo uit te zien als Marcello Mastroianni. Waarmee we toch weer terug zijn bij de kleermakers in Napels. Sprezzatura!