
Het debat in de Haagse gemeenteraad van gisteravond maakte één ding pijnlijk duidelijk: niet alleen moslimdiscriminatie is een hardnekkig probleem in Den Haag, ook de ontkenning ervan is diep verankerd in delen van de lokale politiek. Die ontkenning kwam niet voort uit nuance of zorgvuldigheid, maar uit ideologische reflexen die het gesprek eerder blokkeren dan verrijken.
Den Haag is een stad waarin naar schatting zestig procent van de inwoners een migratieachtergrond heeft. Moslims, afkomstig uit uiteenlopende etnische en culturele gemeenschappen, vormen een substantieel en onmiskenbaar onderdeel van de Haagse samenleving. Juist in zo’n diverse stad zou erkenning van structurele ongelijkheid het vertrekpunt moeten zijn van beleid. Toch werd tijdens dit debat het bestaan van moslimdiscriminatie door meerdere fracties stelselmatig gebagatelliseerd of ronduit ontkend.
Discriminatie in Den Haag manifesteert zich op meerdere terreinen: op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en binnen instituties. Burgers met een migratieachtergrond zijn structureel ondervertegenwoordigd in management- en directiefuncties, ook bij de gemeente zelf. De bestuurlijke bovenlaag is overwegend wit. Dat is geen toeval, maar het resultaat van institutionele mechanismen die gelijke toegang tot macht en invloed structureel blokkeren.
Deze realiteit is uitvoerig gedocumenteerd in wetenschappelijk onderzoek en rapporten van onder meer het Sociaal en Cultureel Planbureau. Het is dan ook opmerkelijk dat sommige raadsleden doen alsof moslimdiscriminatie vooral een kwestie is van “zich gediscrimineerd voelen”, in plaats van een aantoonbaar maatschappelijk en structureel probleem.
Namens Hart voor Den Haag werd het debat gevoerd door Rita Verdonk, een bekende naam uit de extreemrechtse politiek. Wat zij deed, was niet incidenteel of onhandig, maar systematisch. Verdonk bracht puntsgewijs het bekende extreemrechtse bestuursnarratief in: het relativeren van structurele discriminatie, het suggereren van positieve discriminatie ten koste van “autochtone Nederlanders” en het problematiseren van moslims via culturele en seksistische frames.
Verdonk pleitte herhaaldelijk voor nieuw “empirisch onderzoek” alvorens moslimdiscriminatie te erkennen, terwijl bestaand onderzoek consequent werd genegeerd. Op expliciete vragen of zij moslimdiscriminatie erkent, bleef zij uitwijken met algemene uitspraken over “alle vormen van discriminatie”, waarmee zij impliciet verwees naar vermeende discriminatie van autochtone Hagenaars. Dit is een klassieke ontkenningsstrategie: door alles gelijk te trekken, wordt niets meer benoemd.
Zorgwekkender was dat Verdonk tussendoor niet schroomde om moslims expliciet te framen. In ogenschijnlijk onschuldige bewoordingen stelde zij dat “het tijd wordt dat zij die hoofddoek afdoen”. Daarmee bediende zij zich van wat in academische literatuur bekendstaat als femonationalisme: het instrumentaliseren van vrouwenrechten om moslims collectief neer te zetten als vrouwonvriendelijk, onvrij en cultureel inferieur.
Verdonk legitimeerde dit frame door te verwijzen naar haar persoonlijke geschiedenis en haar vermeende strijd “voor de vrijheid van de vrouw sinds haar achttiende”. In deze context is die uitspraak niet neutraal. Het past naadloos in een extreemrechts discours waarin vrouwenrechten niet worden ingezet om vrouwen daadwerkelijk te emanciperen, maar om een culturele hiërarchie te bevestigen tussen een zogenaamd vrij Westen en een problematische islam. Niet moslimvrouwen worden hiermee beschermd, maar moslims worden gestigmatiseerd.
Forum voor Democratie-raadslid Massimo Etallé ging nog een stap verder door het omstreden begrip “omvolking” te gebruiken om de demografische samenstelling van Den Haag te duiden. Burgemeester Van Zanen distantieerde zich terecht van deze terminologie, net als D66, maar Etallé weigerde zijn woorden terug te nemen. Etallé suggereerde bovendien dat moslims zouden profiteren van positieve discriminatie en dat autochtone, witte Nederlanders daarvan het slachtoffer zijn. Dit narratief is herhaaldelijk weerlegd. Talloze onderzoeken tonen aan dat sollicitanten met een islamitische naam juist structureel minder kans maken, zelfs bij gelijke geschiktheid. Wat hier wordt gepresenteerd als ‘kritische analyse’, is in werkelijkheid een oud angstverhaal in een nieuw jasje.
Tegenover deze ideologische ontkenning stonden inhoudelijke bijdragen van Samir Ahraui (PvdA) en Mera Butt (GroenLinks). Beiden stelden scherpe, goed onderbouwde vragen en confronteerden zowel Verdonk als de PVV en Forum voor Democratie met concrete feiten en verwijzingen naar bestaand onderzoek. Zij legden bloot hoe structureel moslimdiscriminatie zich manifesteert en hoezeer de extreemrechtse beweringen haaks staan op empirische realiteit. Hun bijdragen zorgden zichtbaar voor ongemak aan extreemrechtse zijde; oren wapperden, maar overtuiging bleef uit. Want waar feiten en onderzoek het debat binnenkwamen, trok extreemrechts zich terug in dogma’s. De inhoudelijke confrontatie mocht niet baten: ontkenning bleek geen kwestie van onwetendheid, maar van ideologische keuze.
Ook de PVV droeg bij aan het debat door moslims collectief te criminaliseren. Raadslid Nick Kapteijns noemde moslimdiscriminatie een fictie en schoof de zware beveiliging van GeertWilders generaliserend toe aan “de moslims”. Wanneer hij inhoudelijk klem kwam te zitten, vluchtte hij in het bekende argument dat slachtoffers maar aangifte moeten doen. DENK-voorzitter Adeel Mahmood stelde de kernvraag die door extreemrechts steevast wordt ontweken: “Wat heeft u nodig om overtuigd te worden van het feit dat moslimdiscriminatie bestaat?” Het antwoord bleef uit.
Opvallend stil in dit debat bleef het CDA. Raadslid Kavish Partiman leverde een bijdrage die noch wal noch schip raakte. In plaats van inhoudelijk in te gaan op de structurele aard van moslimdiscriminatie of zich expliciet uit te spreken over de ontkenning daarvan, bleef het CDA steken in algemeenheden. Het bleef bij woorden als geen muren, maar bruggen en ontmoeting als oplossing. Hoewel dergelijke termen sympathiek klinken, fungeerden zij in dit debat vooral als een manier om inhoudelijke stellingname te vermijden. Door zich te onthouden van daadwerkelijke inmenging in de kern van de discussie, droeg het CDA bij aan de verdunning van het debat in plaats van aan de oplossing. Dat is des te opmerkelijker gezien de Haagse geschiedenis van het CDA. De partij heeft zich in het verleden juist vaker principieel en proactief opgesteld in debatten over discriminatie in het algemeen en over discriminatie van moslims in het bijzonder.
Het meest merkwaardige aan het debat was de positie van Hart voor Den Haag. De partij zoekt actief contact met moslimgemeenschappen en zet kandidaten uit diverse moslimkringen op de lijst om electorale steun te verwerven. Tegelijkertijd laat zij een prominente vertegenwoordiger optreden die moslimdiscriminatie ontkent en moslims cultureel stigmatiseert. De vraag of Verdonk namens zichzelf sprak of namens de partij bleef onbeantwoord. Dat roept een fundamentelere vraag op: weet Hart voor Den Haag wel welk ideologisch pakket zij met Verdonk in huis heeft gehaald, zeker als mogelijke toekomstige coalitiepartner?
Het voorstel om moslimdiscriminatie gerichter aan te pakken werd uiteindelijk met meerderheid aangenomen. Dat is winst. Maar het debat liet een bittere nasmaak achter. Ontkenning, verhuld racisme en ideologische frames die als ‘vrijheid’ worden verkocht, zetten de toon richting de komende verkiezingscampagnes.
Den Haag verdient beter. Een stad die zo divers is, kan alleen functioneren wanneer structurele ongelijkheid wordt erkend en bestreden. Harmonieus samenleven in verscheidenheid begint niet bij dogma’s of ontkenning, maar bij de moed om de werkelijkheid onder ogen te zien.
Meld je hieronder gratis aan voor Joop NL. Iedere donderdag een selectie opvallende nieuwsverhalen, opinies en cartoons in je mailbox.