Waarom we niet veel wijzer worden van enquêtes: de meeste dingen die we doen, denken en voelen komen via onbewuste processen tot stand
De Nederlandse kiezer heeft behoefte aan een sterke leider, bleek onlangs uit onderzoek van Trouw en de VU. Ik herken dat gevoel. Wat zou het heerlijk zijn, een leider die niet eindeloos zit te overleggen met de polder – waarna alles bij het oude blijft, want niemand wil verworvenheden opgeven – en die niet wordt gehinderd door democratisch geneuzel, bijvoorbeeld over zetels in de Eerste Kamer. Voorwaarts, hoppekee: dat gevoel.
En toch, vroeg ik me af: als we zo’n leider hebben, zijn we dan tevreden? Natuurlijk niet. Dan neemt die leider een daadkrachtige maatregel die jou raakt en dan roep je: Ho even, wat is dit nu? Zomaar even ondemocratisch mijn groep pakken, zonder overleg, dat pik ik niet!
Het probleem is dat mensen helemaal niet weten wat ze willen, en vooral niet waarom. Dat komt door die geroemde enorme capaciteit van ons onbewuste informatieverwerkingssysteem. De meeste dingen die we doen, denken en voelen komen via onbewuste processen tot stand. Autorijden, in grammaticaal correcte zinnen spreken, indrukken vormen van andere mensen, interpreteren wat je leest in de krant, een partner kiezen of een huis, een merk tandpasta, of een politieke partij: de onderliggende processen verlopen allemaal onbewust.
Volgens de Amerikaanse psycholoog Tim Wilson zijn we in wezen vreemden voor onszelf. We hebben geen idee waarom we doen wat we doen, vinden wat we vinden. Achter de coulissen verwerkt het onbewuste alle informatie, en alleen tussentijdse resultaten van dat proces worden zichtbaar: een gevoel, een gedachte, een beslissing of handeling.
Dit betekent dat we onze eigen beweegredenen nauwelijks kennen, ook al hebben we vaak wel die illusie. We verzinnen achteraf redenen: ‘Dat ik die persoon graag mag, zal wel komen omdat hij eigenschap X heeft want dat vind ik leuk.’ Of: ‘Ik vind collegialiteit belangrijk, dus dat moet de reden zijn dat ik graag werk bij bedrijf A.’
We bedenken dit soort redenen, dat geeft ons het gevoel dat we onszelf kennen. Het bewuste deel van ons zelf bevat een verklarend stemmetje, een soort Mart Smeets die aan de zijlijn staat en commentaar geeft. Die innerlijke babbelbox kent niet de drijfveren en oorzaken achter wat ie ziet, maar dat belet hem niet om er op stellige toon veel verhaaltjes over te vertellen.
Dit ervaren we als rechtstreekse toegang tot onze beweegredenen, maar dat is een illusie. Onze bedenksels kloppen vaak helemaal niet met onze werkelijke drijfveren. Dit betekent dat het niet altijd verstandig is mensen te vragen wat ze willen of voelen, zoals in het Trouw/VU-onderzoek is gedaan, of waarom ze kiezen wat ze kiezen, zoals steevast gebeurt in verkiezingstijd. Mensen denken dat ze het weten, maar ze hebben vaak geen idee.
Bijkomend probleem is dat het antwoord sterk van de context kan afhangen, en ik vermoed dat dit ook de resultaten van het Trouw/VU-onderzoek heeft beïnvloed. “Mensen zijn niet bang, maar boos en zelfs gewalgd”, was de conclusie die de headlines haalde. Als je denkt aan het politieke gestuntel word je inderdaad boos. In het onderzoek werd aan respondenten gevraagd “hoe goed de volgende emoties passen bij hun ervaring van de Nederlandse politieke partijen”. Maar als je denkt aan werkloosheid, koopkracht, pensioenen, klimaatverandering, Syrië en andere actuele onderwerpen, dan ben je eerder bang en bezorgd. Door de vragen in een andere context te plaatsen, krijg je andere antwoorden. En die gevoelens kunnen óók het politieke gedrag beïnvloeden.
Wil je mensen echt begrijpen, dan moet je kijken naar hun gedrag. Negeer de babbelbox, negeer antwoorden die ze geven zelfrapportage-onderzoek. Kijk naar wat ze doen.