Over de hele wereld is het populisme in opmars ― zie het succes van de rechtse FPŐ in Oostenrijk en Front National in Frankrijk
In zijn column in NRC Handelsblad gaf Coen Teulings een interessante analyse van het alomtegenwoordige populisme, “ Trump en de geringere steun voor vrijhandel ” (NRC, 25 mei). Aanleiding was een studie van een viertal economen onder leiding van David Autor van het Massachusetts Institute of Technology naar het gedrag van Amerikaanse kiezers in streken waar banen onder druk stonden door de concurrentie uit China en andere lagelonenlanden. In deze districten, zo blijkt duidelijk uit de statistieken, wijken kiezers uit naar de populistische flanken van het politieke spectrum: oudere blanken vooral naar Donald Trump, en jongeren en minderheden overwegend naar Bernie Sanders (zie: NYT ).
Dit patroon is ook buiten de Verenigde Staten waarneembaar. Over de hele wereld is het populisme in opmars ― zie het succes van de rechtse FPŐ in Oostenrijk en Front National in Frankrijk ― en in veel gevallen is er een direct verband met economische ontwrichting in een bepaald gebied als gevolg van globalisering en vrijhandel, en de vlucht van de kiezers uit de gematigde middenpartijen naar de populistische extremen van links en rechts.
Volgens de studie van de vier economen zijn de gevolgen van globalisering voor werknemers in het Westen onderschat. De gangbare economische theorie over vrijhandel was dat concurrentie uit lagelonenlanden slechts zou leiden tot tijdelijke werkeloosheid in de getroffen sectoren en ging ervan uit dat mensen in het Westen snel weer werk zouden vinden in alternatieve sectoren van de economie. De realiteit is echter dat globalisering in een heleboel regio’s heeft geleid tot langdurige economische stagnatie, lagere lonen, hogere werkeloosheid en uitzichtloosheid (zie samenvatting in de NYT ). Kortom, de opkomst van China heeft een veel grotere economische shock veroorzaakt dan economen hadden voorspeld, en heeft in veel Westerse landen grote groepen boze burgers in het leven geroepen met terechte grieven over hun sociaaleconomische positie.
Vrijhandel en globalisering werden ooit verkocht aan de burgers als ontwikkelingen die misschien voor een aantal mensen tijdelijk slecht zouden uitpakken, maar waarvan de voordelen dusdanig groot waren dat de nadelen eenvoudig gecompenseerd konden worden met de baten die het zou opleveren. Globalisering was wat economen een “Pareto” verbetering noemen ― een alternatief waarvan de baten de kosten overtreffen. In theorie is dat misschien een alternatief waar iedereen beter mee af zou kunnen zijn. Het probleem is echter dat van enige compensatie van de verliezers van globalisering in de werkelijke wereld zelden sprake is. De baten stromen omhoog en de verliezers van globalisering worden aan hun lot overgelaten.
Teulings constateert in zijn column een parallel met de Nederlandse situatie en de opkomst van de PVV en de SP: “De regionale spreiding van die verschuiving verraadt een soortgelijk patroon als in Amerika: reële belangen van mensen spelen een grote rol bij hun stemgedrag.” Hij stelt daarom een hervorming van het Nederlandse beleid voor die haaks staat op de Europese orthodoxie en de bezuinigingspolitiek van het huidige kabinet. Teulings denkt dat de overheid de verliezers van de globalisering meer ondersteuning zou moeten bieden: “Misschien zijn we daar te zuinig mee geworden, ten koste van de politieke steun voor een open wereldmarkt. Dat is penny wise, maar pound foolish.”
De groeiende wrok van de verliezers is ook een Brits probleem. In de Guardian becommentarieert journalist John Harris al maanden het snel veranderende politieke landschap in Groot Brittannië (en de Verenigde Staten) in een informatieve serie artikelen en video’s “ Anywhere but Westminster ”. Hij bezoekt regio’s ver weg van het regeringscentrum in Westminster en praat met mensen op straat over de redenen waarom ze niet meer stemmen, of hun stem geven aan populistische politici. Het roept een ontluisterend beeld op van kiezers die zich in de steek gelaten voelen ― en vaak ook in de steek gelaten zijn ― die het gevoel hebben de boot te hebben gemist en die het vertrouwen in het politieke establishment volledig zijn kwijtgeraakt. Het zijn in de directe omgang doorgaans geen enge proto-fascisten en vreemdelingenhaters, maar mensen die ten einde raad zijn en nu maar eens een radicaal alternatief proberen.
De zorgen over immigratie en buitenlanders in het cocktail van populistische ideeën dat veel kiezers aanspreekt, krijgt iets willekeurigs als je de populistische sentimenten uit de verschillende windstreken naast elkaar zet. Overal zijn er zorgen over moslims, maar in de Verenigde Staten gaat het daarnaast vooral om Mexicanen, in Groot-Brittannië om Oost-Europeanen, in Australië om Aziaten en in Nederland om meer of minder Marokkanen. Je krijgt de indruk dat de ontevreden burgers van deze landen simpelweg met de vinger wijzen naar de groep die toevallig in de buurt is en daar hun ongenoegen op projecteren.
De grote gemeenschappelijke deler in deze eclectische vreemdelingenhaat is de ontwrichting die de globalisering in het leven van deze boze burgers heeft veroorzaakt. Neoliberaal beleid dat van de sociaal-economische tegenslag puur een individuele verantwoordelijkheid maakt en hen volledig aan hun lot over laat, zal het ongenoegen alleen maar aanwakkeren. Om van de contraproductieve Europese bezuinigingspolitiek van de laatste 8 jaar nog maar te zwijgen.