Door Özcan Akyol, Ronald Giphart, Myrthe van der Meer, Tosca Menten en Franca Treur.
SORBETKLEURIGE SHORTS DOOR FRANCA TREUR (1979) Onze buurvrouw maakte schoon in een groot landhuis in de duinen, op twee kilometer van onze boerderij. Dat was het bezit van een Rotterdamse familie die hier de vakanties doorbracht. In de zomer dat ik twaalf werd, vroeg de buurvrouw of ik op de twee dochtertjes wilde passen. Het leek me een makkie. Ik hoefde niet schoon te maken, niet op het land te werken, alleen maar op een paar kinderen te letten. Op het opgegeven adres trof ik een hoop mensen op een terras. De meisjes om wie het ging waren de helft jonger dan ik, en ze hadden die middag een vriendinnetje over de vloer. Ze waren gekleed in sorbetkleurige hemdjes en shorts die ik nog nooit gedragen had, en nooit zou dragen, maar waar ik mijn ogen niet van af kon houden. Tot mijn verbazing gingen de volwassenen helemaal nergens naartoe, ze bleven de hele middag op hun kont zitten rondom schalen en glazen en ze begonnen steeds harder en vaker te lachen. Het vakantiehuis was erg groot en stond vol spullen die je helemaal niet nodig hebt tijdens je vakantie, zoals vazen met lelies. Er was een ontzettend grote tuin rondom met oude bomen langs de paden. Er was ook een boomgaard en een tennisbaan. Helemaal aan het eind was een bospad dat er ook nog bij hoorde. Het kwam uit bij een duinovergang. We hoefden alleen een poort door, de trap op en dan stonden we al op het strand.
Ze hadden buitenlandse namen, de meisjes, iets als Julie, Vanessa of Belle-Fleur. Ze kletsten aan een stuk door over dingen die ik nog nooit gedaan had, zoals vliegen, en ik voelde me steeds minder degene die de leiding had. Ik ging maar waar zij gingen. Volgens mij vonden ze me apart, maar oké. Alle spelletjes die ik altijd voor mijn broertjes, neefjes en nichtjes verzon, met door mijzelf geknipte en beschreven kartonnen kaartjes, moest ik, dat voelde ik intuïtief, in mijn tas laten. Hoewel de volwassenen aardig waren, voelde ik me, in m’n door mijn moeder genaaide rok, door hen gewogen en te licht bevonden. Nu is het me volstrekt duidelijk welke onzichtbare muren me buiten hielden, toen niet. Het zat hem niet per se in die rok, ook al dacht ik toen van wel. Er zijn weinig grotere sociale barrières dan natuurlijke elegantie, maar ook dat zijn woorden van nu, niet van toen. Heb je een rijker zielenleven als je over de woorden beschikt om je gevoelens mee uit te drukken? De dingen die toen door m’n hoofd speelden zou ik nog geen gedachten willen noemen, ook al was m’n geest wel degelijk in de weer.
Uiteindelijk ben ik niet eens zo vaak in dat huis geweest. Een keer of vijf zes, denk ik. Genoeg voor de beklijvende droom ook zulke hemdjes en shorts te dragen. Uiteraard had ik vaker meisjes in broeken gezien, maar geen meisjes met wie ik praatte. Niet lang na deze zomer fietste ik een keer ‘naar stad’. Ik kocht daar een goedkoop broekje met elastiek, dat ik ‘broekrok’ noemde toen ik ermee werd betrapt. Het flodderige geval had niets van de glamour die ik voor ogen had. Toch was het iets, een begin. Een begin van een besef dat het leven leuk diende te zijn. Ik heb ook nog met die kinderen geschreven toen ze weer terug waren in Rotterdam. Brieven, kaarten. Ik zat intussen al op de middelbare school. Geen idee wat ik hen te melden had, maar het feit dat ze de helft jonger waren, geeft wel aan hoe hongerig ik was. Waarom wilde ik contact houden? Zoals bij alles wist ik wat ik wilde, maar had ik geen idee waarom.
KLASSENLIEFDE DOOR RONALD GIPHART (1965) Het afscheid van de zesde klas was een van de zwaarste momenten uit mijn leven. Het speelde zich af in de zomer van 1978, ik woonde in Dordrecht in een nieuwbouwwijk die louter werd bevolkt door jonge levenslustige en vooral kinderrijke gezinnen. Onze openbare Eddingtonschool was een vrolijk ratjetoe van jonge docenten die in de loop der jaren steeds langere haren kregen en steeds vollere gezichtsbeharing. In de geest van de tijd werd er in de lessen veel aandacht besteed aan ‘kreatieve ekpressie’ en ‘diskussies’ over maatschappelijke ontwikkelingen. Een lieve school met lieve leerkrachten. Met mijn klas hoorde ik tot de derde of vierde lichting die het hele schoolprogramma doorliep. Zes jaar lang hadden we met 35 buurkinderen lief en leed gedeeld. Eindeloos speelden we met elkaar rond het schoolplein, er ontstonden vriendschappen en via rondgestuurde liefdesbriefjes honderden relatietjes, we deelden grote internationale gebeurtenissen – de WK’s van 1974 en 1978, de treinkapingen, de oliecrisis – en tussendoor werden we door onze leerkrachten klaargestoomd voor het moment dat we zouden uitzwermen naar verschillende brugklassen in de stad. Hoogtepunt van ons afscheid was het grootse spektakelstuk dat de zesde klas zou aanbieden aan de rest van de school. Maanden van voorbereiding zaten er in de opvoering, die door een paar leraren in de avonduren in elkaar was gedraaid. De voorstelling draaide om de strijd tussen een groep maatschappelijke betrokken jonge punkers die iets wilden doen aan de misstanden in de wereld en een club conservatieve fabriekseigenaren die louter uit waren op persoonlijk gewin. Het stuk had een duidelijke morele en politieke boodschap: als we anno 1978 niets deden aan de teloorgang van de planeet, waren we als mensheid ten dode opgeschreven. Op de dag van de uitvoering werden alle klasgenoten geschminkt door een team van ouders. Omdat ik was gecast als een van de punkers kreeg ik zogenaamd een veiligheidsspeld door mijn wang, moest ik een gescheurde broek met hangslotjes aan en werd mijn haar met brylcreem gecoiffeerd als een hanenkam. ’s Werelds meest onpunkse punker aller tijden.
De avond verliep zoals we dat hadden gedroomd. We speelden onze voorstelling meerdere malen zodat alle klassen en alle ouders konden zien wat we hadden ingestudeerd. Na de laatste uitvoering zaten we in een zoete roes met bossen bloemen bij elkaar op het podium. Ons groepsgevoel was nog nooit zo hecht geweest en we beloofden elkaar plechtig dat onze klassenliefde altijd zou blijven bestaan. Docenten wensten ons onuitsprekelijk veel geluk bij onze verdere schoolcarrières en levens. Dronken van succes namen we op het schoolplein afscheid van elkaar, verliefd op iedereen uit de klas en op de wereld die dankzij ons gered zou worden van de ondergang. We waren klaar voor de toekomst en de toekomst was klaar voor ons. En toen kwam de kater. In de dagen daarna daalde het besef in dat onze voorstelling de onherroepelijke afsluiting was geweest van de onbezorgdheid van onze jeugd. Het gevoel van toen heb ik later nog regelmatig ervaren, maar nooit zo heftig als in de zomer voor de brugklas.
Lees verder in VARAgids 50 vanaf bladzijde 32.
Ontvang elke werkdag de beste kijktips met de Avondeditie-nieuwsbrief