Wanneer beseften zij dat ze voor hun vak in de wieg waren gelegd? Zestien bekende en minder bekende Nederlanders over hun sleutelmoment. ‘Bij Cats dacht ik: dit wil ik ook.’
Barry Atsma acteur. Speelt in de Duitse dramaserie Bad banks
‘Ivo Van Hove wilde me hebben bij zijn gezelschap, Toneelgroep Amsterdam. Zo vond ik mezelf terug tussen mensen als Halina Reijn en Hans Kesting: geboren om te spelen, verhalen te vertellen en te putten uit hun bron. Dat was confronterend voor mij. Ik deed maar wat. Ik was begonnen met acteren omdat mijn moeder me een cursus toneelspelen cadeau had gedaan toen ik in Utrecht rechten studeerde. Ook na de toneelschool heb ik nog gedacht: straks ga ik weer gewoon terug naar rechten, naar een normaal leven. Ik acteerde in een soort pauzestand. Bij Toneelgroep Amsterdam realiseerde ik me dat ik óf moest stoppen, óf moest uitzoeken waarom ik wilde spelen. Aan Ivo Van Hove vroeg ik toestemming om een solovoorstelling te maken. Het moest iets persoonlijks worden, geïnspireerd op mijn broer, die het syndroom van Down heeft. Dat werd een eyeopener. Op het moment dat ik aan het schrijven sloeg, aan de rand van het zwembad bij het huisje van mijn ouders in Zuid-Frankrijk, begreep ik waarom ik verhalen wilde vertellen. Ik vond de stem van mijn personage, een jongen met een geestelijke stoornis die voor vol wil worden aangezien. Wat vindt hij ontroerend? Waarvoor is hij bang? Opeens begreep ik de angst die mijn broer heeft voor de nacht. Ik dacht na over de mate waarin ik op hem lijk. Ik ontdekte veel over mezelf. Hoe persoonlijker het werd, hoe interessanter. Tot die tijd had ik ergens het gevoel dat mijn acteercarrière niet van mij was, maar aan dat zwembad ontstond verbinding. Binnen twee weken had ik de voorstelling af. Ik was 32, en had mijn sleuteltje gevonden.’
Francine Houben Architect. Hoofdpersoon in Francine Houben: een Hollandse architect met wereldsucces.
‘Als scholiere bezocht ik mijn anderhalf jaar oudere broer, die net in Delft was gaan studeren. Hij deed bouwkunde. Als de dag van gisteren herinner ik me dat hij me meenam naar de maquettehal van zijn faculteit. We liepen naar binnen en ik dacht: yes, dit wil ik. Het rook naar verf en lijm en in die indrukwekkende, grote, mooie hal waren mensen dingen aan het máken. Dat was het moment waarop ik besloot bouwkunde te gaan studeren.’
WILBERRY JAKOBS Regisseur. Maakte Sign of the times.
‘Ik was al bezig geweest met toneel en was al eens aangenomen op de toneelopleiding in Kampen, maar was er toch niet aan begonnen. Ik woonde voor een jaar in Frankrijk en op een avond liep ik met een vriendin langs de rotsen over het strand. Plotseling zag ik op het strand een filmploeg. Ik stond stokstijf stil en zei tegen mijn vriendin: “Ik weet wat ik wil worden. Regisseur.” Het was zo helder opeens. Het beeld van dat moment vergeet ik nooit meer, met dat prachtige avondlicht en die ploeg mensen aan het werk. Twintig was ik.’
DIONNE STAX Presenteert het NOS-Journaal.
‘Tijdens mijn studie communicatie en marketing liep ik stage bij een reclamebureau en moest campagnes bedenken voor tal van producten. Ik dacht: wat een onzin, moeten mensen hier blij van worden? Hier moest ik niet in verder gaan. De journalistiek vond ik wel interessant, maar ik had er geen kaas van gegeten. Ik wilde ervaring opdoen. En waar kan dat beter dan bij de NOS? Ik schreef in 2008 een brief naar NOS Headlines, de voorloper van NOS op 3. Ik had geen enkele ervaring met het maken van filmpjes. Dat vertelde ik ook, maar toch zagen ze wat in me. Ik mocht stage komen lopen. “Het nieuws ligt op straat, maak er wat van,” zeiden ze. “In die periode kwamen twee jonge Nederlandse militairen door eigen vuur in Uruzgan om het leven. Vreselijk… Ik ben naar het dorpje gereden waar een van de militairen vandaan kwam. In het dorpscafé liep ik zijn vrienden tegen het lijf. Zij wilden met mij praten en dat werd een mooi gesprek. Het item werd op diezelfde avond mijn debuut in het Achtuurjournaal – als opening nog wel. Ja, ik zit mijn hele journalistieke loopbaan al bij de NOS, maar vanaf dag één besefte ik al dat ik niet anders meer wilde.’
NEAL GROOT Theatertechnicus en decorontwerper. Bedacht met Koen Stegers het decor van Zomergasten.
‘In het kader van mijn studie techniek en theater – aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, waar ik Koen van ken (zie hieronder, red.) – heb ik in 2014 drie maanden stage gelopen bij de Salzburger Festspiele, in Oostenrijk. Ik kwam terecht bij Charlotte Salomon, een opera. Het was een enorme productie, in een gigantische zaal. Het decor was al ontworpen en stond in maquettevorm klaar. Het moest een kamer worden met drie zijden: 35 meter breed, 5 meter hoog en 5 meter diep, met een dak dat over de gehele breedte erboven zweefde. Om een of andere reden viel de technisch producent uit. Ze vroegen aan mij of ik de klus wilde overnemen. Toen heb ik aan de hand van die maquette, een paar schetsen en af en toe de hulp van die technisch producent dat decor gebouwd. Ik ontwikkelde een systeem waarmee de lat aan de voorkant van het dak strak en recht gehouden kon worden, zodat hij parallel zou lopen aan de lijn van de videobeelden die erop werden geprojecteerd. Ook bedacht ik een manier om het decor in stukken op te delen, zodat het uit elkaar kon worden gehaald voor de vier keer dat het moest worden verhuisd. Ik heb wekenlang zitten tekenen – en denken, vooral. Die stage heeft mij een stuk zelfverzekerder gemaakt, en enthousiast over mijn vak.’
KOEN STEGER Ruimtelijk ontwerper. Bedacht met Neal Groot het decor van Zomergasten
‘Toen ik klein was, wilde ik uitvinder worden. Ik tekende dingen die niet bestonden: vliegende auto’s enzo. Op mijn 18de begon ik in Delft aan een studie industrieel ontwerpen. Na twee jaar ging me tegenstaan dat het zo’n praktische studie was. Als ik een auto ontwierp, leek hij op een auto die al ergens rondreed. In die periode, in 2011, besloot ik in mijn eentje met Koninginnedag naar Amsterdam te gaan. Ik had met een vriend afgesproken, maar kon hem niet vinden. Wel kwam ik een vage kennis tegen, die me meenam naar een huisfeest. In een paar weken tijd zijn de mensen van dat feest, een man of vijftien, mijn beste vrienden geworden. Ik kwam steeds vaker in Amsterdam en liep er een oude bekende tegen het lijf die scenografie deed aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten: theatervormgeving. “Koen, dat is iets voor jou,” zei hij. “Je zet er een fantasiewereld mee op papier.” De toelatingsprocedure was al twee of drie maanden gesloten, maar toch meldde ik me aan. Aan het eind van de zomer, een week voor het schooljaar zou beginnen, had ik nog steeds niks gehoord. Ik had al bedacht dat ik mijn studie in Delft weer zou oppakken toen een bericht in mijn mailbox plofte: ik mocht op gesprek komen. Ik nam een slechte maquette mee en een speciale montagefoto die ik ervan had gemaakt. Die foto viel in de smaak. Of ik weleens naar het theater ging, vroegen ze. Nooit, zei ik, maar ik vind het interessant om tijd en ruimte met elkaar te vermengen. Ik werd aangenomen. Daarna ben ik meteen naar Amsterdam verhuisd. Dat gesprek, een uitvloeisel van die Koninginnedag, heeft mijn leven compleet veranderd.’
ALEX KLAASEN Theatermaker. Te zien in de film Chez nous.
‘Cats was de eerste musical die ik zag. Het was in Carré in Amsterdam en ik zal zo’n 10 jaar geweest zijn. We woonden in Brabant, maar mijn vader had me met mijn broer en zus meegenomen. Zó magisch – ik was erdoor betoverd. Die enorme zaal, met al die dansers die over de relingen van Carré liepen. Mensen speelden katten en dat geloofde je gewoon. Ruth Jacott was Grizabella. Ik zat met een open mond van verbazing toe te kijken. Het was, helemaal volgens het cliché, de magie van het theater. Thuis heb ik de cd grijsgedraaid. Ik kende alle nummers uit mijn hoofd, in die idiote vertaling van Gerrit Komrij waar ik niks van begreep. Bij Cats dacht ik: dit wil ik ook.’
JAN-WILLEM ROODBEEN Dj. Presenteert Jan-Willem start op (Radio 2, elke werkdag om 6:00 uur).
‘Toen ik een jaar of acht was, kocht mijn vader een stereo met cassettedeck. Daar zat een ingebouwde microfoon in. We hadden platen van artiesten als Johnny Cash, Gilbert O’Sullivan en BZN, en die praatte ik dan aan elkaar. Vijf jaar later ging ik met een vriendje naar de lokale omroep in Veenendaal voor een test. We moesten een tekst voorlezen – een artikel uit de VARAgids, toevallig genoeg. Mijn vriendje werd geschikt bevonden, maar ik niet. Daar was ik het niet mee eens, dus thuis heb ik een demo gemaakt en naar de baas van de zender gestuurd. Die vond het gelukkig wel goed, en zo kregen we ons programma op de radio: De Veenendaalse top 10. Zo is het allemaal begonnen.’
PETER DE BAAN Regisseur van De vloer op.
‘Op het moment dat er eieren naar mij gegooid werden, bedacht ik dat ik moest gaan regisseren. Het gebeurde eind jaren 60 in Rotterdam, in de tijd van Aktie Tomaat. Het was bij een stuk dat Gorilla Queen heette en zeer politiek incorrect was. De regisseur was ziek geworden, en toen vroegen ze mij. Ik moest ineens choreografieën bedenken, met een orkest werken, maar ik had geen idee wat ik deed. Toen ik die eieren om me heen zag vliegen, werd ik pissig. Ik dacht: denken jullie nou echt dat ik dit niet kan? Om het tegendeel te bewijzen, maakte ik met het Studententoneel een voorstelling die een groot succes werd. Toen kon ik niet meer terug. Ik heb de energie uit die woede over die eieren gebruikt. Dat kan ik iedereen aanraden.’
RUTGER CASTRICUM Journalist. Presenteert Weg met de buren.
‘Ik liep stage bij documentairemaker Frans Bromet. Ik wilde al lange tijd journalist worden, maar pas daar heb ik ontdekt welke kant ik op wilde. Bromet gaf me het gevoel dat ik onderscheid kon maken, dat ik niet traditioneel hoefde te zijn. Ik heb veel van hem over kunnen nemen. Hij was ook sceptisch, slikte niet alles voor zoete koek. Hij was juist heel droog. In de jaren van PowNews ben ik weleens richting het andere uiterste gegaan, grover en harder. Daar kijk ik niet met spijt op terug – dat was nodig in die tijd, met de politici die er rondliepen. Met de documentaires die ik nu voor PowNed maak, zit ik qua stijl weer dichter bij Bromet.’
RICHARD GROENENDIJK Cabaretier. Te zien in Ranking the stars.
‘Ik kom uit een arbeidersgezin op Goeree-Overflakkee. Theater zat niet in onze genen, maar als mijn moeder ’s avonds de lampen aandeed, sprong ik op: “Goedenavond, dames en heren!” Ik was een jaar of 14 toen ik op de radio de uitzending hoorde van de Cabaretmarathon vanuit het oude Luxor-theater in Rotterdam. Brigitte Kaandorp trad op. Daar heb ik zo hard om moeten lachen – het was een openbaring. Thuis keken we met zijn allen wel naar Toon Hermans en Wim Sonneveld, maar dat waren toch oudere mannen met een vaste vorm. Brigitte speelde personages, vertelde verhalen als zichzelf, liet mensen lachen en huilen. O, dacht ik, maar dít wil ik dus! Ik moet óók onemanshows gaan maken! Tegenwoordig doe ik zowel theater als televisie, maar als ik moest kiezen, zou ik niet eens hoeven na te denken: theater natuurlijk.’
COEN VERBRAAK Journalist. Interviewt religieuze leiders in Kijken in de ziel.
‘Ik was 17 jaar en woonde in het Drentse Roden. Ik wist dat ik journalist wilde worden, dus leek het me een goed idee om me aan te melden bij het Roder Journaal, een krantje dat daar verscheen. Eenmaal op het kantoor van de hoofdredacteur vroeg deze wat ik wilde doen. Interviews, zei ik. “Kan je dat dan?” vroeg hij. Ik vond van wel. Hij vertelde daarop dat Herman Brood binnenkort kwam optreden in de feesttent van Jan Pruim in Zevenhuizen. Als ik Pruim belde, zou ik Brood kunnen spreken. Zo gezegd, zo gedaan. Twee weken later zat ik tegenover Herman Brood. We waren nog geen minuut aan het praten of ik realiseerde me dat ik het misschien toch had moeten voorbereiden. Ik was er met een geweldige naïviteit heengegaan – hoe moeilijk kon het zijn om wat vragen te stellen? Praten deed ik immers de hele dag. Nadat ik had gevraagd hoeveel mensen er in de band speelden en welke nummers ze die avond in de feesttent zouden spelen, werd Brood wat kriegel. “Heb je niet wat andere vragen of zo,” zei hij. Na een minuut of tien brak hij het gesprek af en zei dat ik moest komen kijken naar het optreden en daar maar een stukje over moest schrijven. Op de fiets terug naar huis, een illusie armer, heb ik voor het eerst gedacht: interviewen is een vak waar je over moet nadenken en waar je je goed op moet voorbereiden. Dat heb ik altijd onthouden.’
KITTY LAMÉRIS Expert op het gebied van glas en keramiek. Treedt op als specialist in Tussen kunst & kitsch.
‘Mijn wieg stond – letterlijk – in de kunsthandel van mijn ouders in Amsterdam. Ik ben doordrenkt met verhalen over antiek en vooral glas, de grote liefde van mijn vader. Toch wilde ik nooit de zaak in. Ik ging Italiaanse taal- en letterkunde studeren, met als bijvak kunstgeschiedenis, omdat ik een toekomst zag ik de journalistiek. Na mijn afstuderen vertrok ik naar Rome. Daar merkte ik dat ik in musea op zoek ging naar glas. Het was er niet. Glas op schilderijen? Niets. Ik zat in Rome, de mooiste stad van de wereld, en kwam erachter dat ik dat glaswerk miste. Nu leid ik de zaak, samen met mijn broer en zus.’
JORIS VAN DEN BERG Sportcommentator. Gedurende de Tour de France elke dag te horen in het Sportjournaal en De avondetappe op NPO 1.
‘Vanaf 1990 werkte ik als beeldredacteur bij de NOS. Ik stelde de samenvattingen samen, ook voor De avondetappe. Daar leerde ik spelenderwijs veel over sportcommentaar. Nadat Mart Smeets was vertrokken, zat ik vaak met zijn opvolger Dione de Graaff de samenvattingen door te nemen die zij moest inspreken. “Kijk, zus en zo moet je het zeggen.” Op een gegeven moment legde Dione haar papiertje neer en vroeg: “Waarom spreek je het zelf niet in?” Daar had ik geen zin in. Gedoe allemaal, weer een opleiding volgen. Tot ook Tom Egbers zich er tegenaan ging bemoeien. Door hun lovende woorden heb ik die stap gezet. Mijn vader, Gerard van den Berg, presenteerde vroeger Zo vader, zo zoon. Hij is in 2009 overleden. Hij was altijd uiterst kritisch en vond dat ik alleen maar aan het lanterfanten was. Tot mijn grote spijt heeft hij nooit kunnen zien dat ik succesvol ben geworden in het geven van commentaar.’
ARTHUR BRAND Expert in roofkunst. Reconstrueert zaken in De kunstdetective.
‘In 2003 kreeg ik foto’s in handen van het Judas-evangelie. Het was in de tijd dat iedereen het op verjaardagen had over De Da Vinci Code van Dan Brown, dat grotendeels fictief is, maar hier was ik een tekst op het spoor die daadwerkelijk door het Vaticaan was verboden. In het evangelie staat dat Jezus besefte dat hij gekruisigd moest worden om zijn doel op aarde te voltooien en aan Judas vroeg om hem te verraden – Judas was opeens de vertrouweling in plaats van de verrader. Het manuscript leek in het illegale circuit verkocht te gaan worden aan een Japanner, die het in een kluis zou leggen. Dan zou het verloren zijn voor de wereld. Dankzij onze inspanningen is het evangelie van Judas echter in de publiciteit terechtgekomen. Toen dacht ik: in deze hoek van verzamelaars zitten de grootste schatten die normaal nooit de geschiedenisboeken halen.’
PETER DROST Theatermaker en toneelspeler. Spreekt het commentaar in van Blue planet.
‘Op het Reformatorisch College Blaucapel in Utrecht deed ik aan schooltoneel. Ik had een jeugd waarin ik een hoop te verwerken kreeg, maar dankzij het podium kon ik iets kwijt en ontving ik de aandacht die ik in mijn dagelijks leven ontbeerde. Ik voelde warmte, en wanneer je toneelspeelt, treed je – als het goed gaat – bijna buiten jezelf. In het stuk De twee Egyptische dieven speelde ik Pachon, de leeuwentemmer. Na afloop kwam meester De Bruin op me af. “Volgend jaar gaan we De knecht van twee meesters opvoeren, van Godoni,” zei hij, “en jij speelt Truffaldino.” Ik kende dat toneelstuk niet, en wist al helemaal niet wie Truffaldino was. Toch antwoordde ik meteen: “O, leuk!” Ik voelde dat De Bruin iets voor me wilde doen, in mijn situatie. Dat greep me aan. Bovendien zag hij iets in mij. Hij gaf me een hoofdrol, terwijl hij me alleen maar in een klein rolletje had gezien. Dat ik later naar de toneelacademie ben gegaan, is door die man gestuurd. Fantastisch.’