Cécile Koekkoek sprak ze daags voor de première van Het leven is vurrukkulluk.
Het leven is vurrukkulluk, naar het boek van Remco Campert uit 1961, is een muzikale film. Al bij de eerste beelden pak ik mijn telefoon om te shazammen. Maar regisseur Frans Weisz zit in hetzelfde zaaltje in Amsterdam als ik. Ik weet dat hij op me let, of ik wel aandachtig kijk, hoe ik reageer. Dus ik leg mijn telefoon snel weg en concentreer me op de film. Na afloop van de film is het stil. Omdat ik de enige ben in de zaal die de film als eerste ziet, verbreek ik de stilte en zeg: ‘Prachtig. Artistiek. Muzikaal.’
‘Te artistiek?’ vraagt Frans. ‘Nee, niet té artistiek. Warm, vrolijk, artistiek. En vernieuwend.’ ‘Nou,’ zegt Frans, ‘laatst had ik een jongen van een lokaal krantje aan de telefoon, en toen ik vroeg wat hij van de film vond zei hij: “Dat zeg ik nooit”. Dan weet je toch genoeg?’ Na afloop van de voorvertoning zouden we naar het huis van Frans gaan, waar zoon Géza, die de rol van Boelie speelt, op ons zou wachten voor een interview. Maar Frans moet nog van alles bespreken. Met Theo Nijland (de man van het script en de muziek), met de mensen van kleur en geluid. Omdat Frans Frans is, durf ik hem niet te onderbreken om te zeggen dat zijn zoon thuis op ons wacht. Om kwart over vier belt Géza. Waar we blijven. Dat hij voor een dichte deur staat. Huissleutels niet bij zich. Dat zijn vader nooit op tijd is. ‘Ik ga naar café De Engelbewaarder,’ zegt hij. ‘Ik zie jullie daar.’ Ik fiets naar De Engelbewaarder. Frans en zijn vrouw Regina gaan met de auto. Het is mistig. In De Engelbewaarder zit Géza met zijn hondje Sjaan op me te wachten. ‘Frans komt ook naar De Engelbewaarder,’ zegt Géza, nog altijd een tikje geïrriteerd. Dan vertelt hij over de film. En over hoe het was om met zijn vader te werken.
‘Voor het eerst voel ik geen gêne,’ zegt hij. ‘Voor het eerst kan ik echt naar mezelf kijken. Frans is een goede acteursregisseur. Niet dat beeld hem niet interesseert, maar hij is bijna een toneelregisseur. Ik heb nog nooit met een regisseur gewerkt die zó is gefocust op de acteurs en zó verliefd is op zijn acteurs als hij.’
‘Naarmate hij ouder wordt, is er steeds minder ruimte voor andere dingen dan film. Het gaat bijna alleen nog maar over film. Soms best irritant hoor. Ik snap hem, maar als zoon vind ik het ook irritant. Net als nu, dan maken we een afspraak voor vier uur, in de echte wereld moet je er dan gewoon zijn. Hij kan niet meer stoppen met over de film praten. Had ik een huis gekocht op een heel mooie plek in Amsterdam, zegt hij: daar om de hoek heb ik voor Het leven is vurrukkulluk nog gekeken voor een locatie.’
‘Natuurlijk hebben we ook ruzie gehad. Dan werd ik heel driftig, of hij. Het is geweldig als je vader zo dol op je is, maar zijn verwachtingen voor mij zijn ook heel hoog. Zoals mijn ouders naar mij kijken, door die roze bril, dat is natuurlijk niet de realiteit. Ik ben enig kind en dan ook nog van ouders die op late leeftijd kinderen kregen en allebei kinderen van de oorlog zijn. Ik was een zegen in hun leven. Ik ben heel blij dat ik zo liefdevol ben opgegroeid. Ik ben verwend met liefde en bewondering. Ik heb altijd gezegd dat het een autonome, intrinsieke keuze van mij is geweest om acteur te worden, maar natúúrlijk was ik geen acteur geworden als mijn vader geen regisseur was geweest en zijn vader acteur. Frans heeft echt een diepe liefde voor film en als je dan als kind wordt meegenomen naar de set en je ziet je vader, je grootste held, zo gepassioneerd aan het werk, dan wil je dat als kind ook. Op de set van Het leven is vurrukkulluk wist ik soms eerder dan hij wat hij wilde.’
‘Ik ben altijd een pleaser geweest. Dat wordt nu iets minder, en daar word ik een betere acteur van. Frans wilde natuurlijk bewijzen dat het terecht was dat hij mij had gekozen voor deze grote rol. Dat dat was omdat ik het meest geschikt ben en niet omdat ik zijn zoon ben. Maar dat is niet per se zo hoor, het was óók gewoon heel mooi om als vader en zoon deze film te maken. Maar ik moest het wel zo goed doen dat ze niet achteraf zouden zeggen dat ze een ander hadden moeten nemen. Dat gevoel heb ik gelukkig niet.’
‘Bij deze film was ik heel erg geëngageerd. Ik heb het script zó vaak gelezen en zó goed uit mijn hoofd geleerd. Toen Reinout (Scholten van Aschat, die de andere hoofdrol heeft, die van Mees, red.) en ik een jaar of 17 waren, speelden we samen in Timboektoe, een verfilming van het boek van Carry Slee. Toen hij een keer bij ons thuis kwam – we gingen veel met elkaar om – vertelde hij aan mijn vader dat hij regisseur wilde worden en auditie wilde doen voor de filmacademie met een scène uit Het leven is vurrukkulluk. Waarop Frans natuurlijk vertelde dat hij dat vijftig jaar geleden al had willen verfilmen en dat hij nog een script had uit 1962. Toen een paar jaar geleden het persbericht naar buiten kwam dat Matthijs van Heijningen de rechten had en Frans het zou gaan verfilmen, heeft Reinout meteen contact met mijn vader opgenomen en gezegd dat hij hoe dan ook onderdeel wilde uitmaken van de film, als regieassistent, of om broodjes te smeren – als hij er maar bij kon zijn.’
‘Voor iedere acteur is het een droom om in een verfilming van een boek van Remco Campert te spelen. Ik vind hem echt een van de beste schrijvers van ons land en ik lees zijn gedichten heel graag. Het leven is vurrukkulluk is zo’n bijzonder boek. Voor mij was het heel lang het boek dat mijn vader wilde verfilmen en pas later ben ik het als roman gaan waarderen. Het leven is vurrukkulluk gaat over het echte leven. Over rondstruinen en verliefd worden. Over afgewezen worden. Over zoeken naar geluk. Over de leegte. Over het grote verdriet en de melancholie. Als je naar mijn vader kijkt, zie je zijn jonge, sprankelende ogen, maar achter die ogen zit een heftige geschiedenis. Daar praat hij heel openhartig over. Je kunt hem alles vragen over onderduiken en het verlies van zijn vader. Maar toch ging het er vroeger thuis niet vaak over. Hoe ouder ik word, hoe meer ik geïnteresseerd raak in de geschiedenis van mijn ouders. Als je 13 of 14 bent, wil je niet de hele tijd bezig zijn met het verdrietige verleden van je ouders, maar dan wil je gewoon meisjes zoenen en een nieuwe Playstation. Tegenwoordig film ik mijn vader als hij over vroeger praat. Mijn geheugen is niet zo goed, dus ik leg alles vast. Anders krijg ik later spijt. Ik voel nu ineens een soort rilling. Want ja, misschien wil ik wel een film maken over mijn vader. Zal ik hem even bellen? Want hij blijft nu wel erg lang weg.’
Frans bleek in de veronderstelling dat we naar zijn huis zouden komen. Misverstand tussen vader en zoon. Frans springt op de fiets en een paar minuten later begroeten we hem in De Engelbewaarder.
Frans: ‘Géza, je zit nu echt een beetje de andere kant op te overdrijven hoor. Ik ben hier hals-over-kop naar toe gefietst om nog een beetje mee te kunnen praten. Jij bent nooit op tijd. Echt nooit. Je bent zelfs bij Kemna ontslagen omdat je nooit op tijd was.’ Géza: ‘Ik ben bij Kemna weggegaan omdat ik naar de toneelschool wilde.’ Frans lacht: ‘Ik dacht even dat je iets heel anders ging vertellen.’ Géza: ‘Pap, die jongen van de krant. Laat zo’n jongen niet aan jouw film komen. Waarom heeft dat zoveel invloed op jou?’ Frans: ‘Het is allemaal ijdelheid. De een-na-laatste keer dat ik Het leven is vurrukkulluk zag, was ik nog razend omdat de kleur niet goed was, maar vanmiddag dacht ik: ook al vindt niemand er iets aan, ik ben echt heel erg verliefd op deze film.’ Géza: ‘Kunst bestaat bij de gratie van lef. Maken wat je ziel of hart je ingeeft. Je moet er nooit van tevoren met de blik van een recensent naar kijken. Dan heb je het al gedood.’ Frans: ‘Ik vergelijk het nog steeds met het krijgen van een kind. Daar moet je je ook niet de hele tijd bij afvragen of het nou wel of geen hazenlip heeft.’ Géza: ‘Doen we zondag nog pakjesavond trouwens? Frans: ‘Pakjesavond?’ Géza: ‘Gedichtenavond. De belangrijkste avond van het jaar, hoewel ik er elk jaar tegenop zie. Maar we doen het, hoor. Dan schrijven we liefdevolle en kritische gedichten voor elkaar.’ Frans: ‘Gisteren dacht ik nog: vandaag ga ik dichten. Maar het wordt morgen. We gaan niet naar Ajax toch? Laten we elkaar de ruimte geven om te dichten. Ajax kijk ik wel op tv. Wat wil je hebben Géza, maak je nog een verlanglijstje?’
Géza verlaat De Engelbewaarder om te gaan dichten.
Frans: ‘Pas toen we begonnen aan Het leven is vurrukkulluk realiseerde ik me hoe gevaarlijk het was, hoe kwetsbaar we waren. Soms stond ik op de set met Géza te praten en zag ik dat collega’s op hun horloge keken. Alsof we privégesprekken aan het voeren waren. Vader staat met zoon te praten.’ ‘Voor mij is deze film een celebration. In 1962, in de winter dat ik samen met Remco in Zuid-Frankrijk het script schreef, had ik nooit kunnen bevroeden dat ik een zoon zou krijgen, want ik wilde helemaal geen kinderen, en dat ik dan óók nog eens zoveel jaren later de rol van Boelie door mijn eigen zoon zou laten spelen. Mijn hele leven heb ik deze film willen maken. Ik maakte andere films, maar vergat deze grote liefde nooit. Als het allemaal niet zo zegenend zou zijn, was het bijna ordinair.’
‘Ik ben een ontzettende bewonderaar van Reinout. Hij is het Nederlandse antwoord op Meryl Streep. Hij vult elke seconde. Hij drumt, hij speelt piano, hij is zo muzikaal. Hij is zo getalenteerd. Géza en hij zijn een perfect duo. Géza is nu eens niet de leuke, snelle, hou-van-mij-jongen, maar een verlegen jongen, het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk is. En het tegenovergestelde van Reinout in de film.’
‘In Géza heb ik mijn vader teruggevonden, die ik niet heb gekend. Ik was 4 jaar toen ik mijn vader voor het laatst zag. Tot mijn 8ste zat ik ondergedoken op een boerderij in de buurt van Venlo. Mijn ouders waren ondergedoken aan de Amstel, maar zij werden opgepakt. Mijn vader is meteen vermoord en mijn moeder heeft het overleefd. Toch ben ik na de oorlog opgegroeid bij pleeggezinnen, want mijn moeder was manisch-depressief. Nee, niet beschadigd door de oorlog. Het enige jaar dat ze niet dood wilde was in Auschwitz, waar ze te werk was gesteld. “Alleen om jou te zien, ben ik in leven gebleven,” zei ze altijd.’ ‘Op een bepaald moment moet je ophouden met het verafgoden van je ouders. Ze beginnen als helden, en daarna worden ze suckers. Pas als ze grootouders worden, hebben ze weer een functie. Maar goed, op een avond zat ik me met mijn moeder te pletter te vervelen in Brasserie Keyzer. Ik vousvoyeerde altijd, maar opeens hoorde ik mezelf vragen: “Was mijn vader nou echt je eerste grote liefde?” Want dat had ze altijd tegen me gezegd. Dat ze zo’n man als mijn vader nooit meer zou ontmoeten. Toen bleef het even stil en vertelde ze dat ze op haar 18de verliefd was geworden op een Chinese prins die in Delft architectuur studeerde. In de zomer moest hij van zijn ouders terug naar China, maar na de zomer zou hij terug naar Nederland komen en zouden ze trouwen. Ze hoorde nooit meer iets van hem en werd depressief. Dus al die psychiaters die mij vanaf eind jaren 40 hadden voorgehouden dat ze een oorlogstrauma had, hebben mij voorgelogen. Haar ziel zou gebroken zijn door de oorlog. En aan iemand met een gebroken arm vraag je ook niet om iets te tillen.’
‘Géza is in het Prinsengrachtziekenhuis geboren. Daar moest hij acht dagen blijven. Toen hij voor het eerst thuis tussen ons in sliep en hij met die typische oogopslag van een baby naar me keek, zag ik het: de ogen van mijn vader. Hij had me mijn eerste vier levensjaren altijd naar bed gebracht, me in zijn zelfgemaakte ledikant gelegd, en me verhalen verteld, terwijl hij naar me keek. Deze film is geen toeval.’
Er komt nog een bericht van Géza binnen: ‘Alles van bloemenzaak, bloemen, boompjes, takjes, alles van de Frozen Fountain.’
Frans: ‘Hij is echt in orde hè.’
Het leven is vurrukkulluk gaat donderdag 25 januari in première