De SP heeft een jaar na de Maagdenhuisbezetting op grote schaal wetenschappers ondervraagd over het regeringsbeleid, hun werk en vak. De partij constateert – niet geheel verrassend – dat de steeds verder oprukkende ‘vermarkting’ van de universiteiten en wetenschappelijke instituten, tot onvrede en problemen leidt. Verontrustend is dat de wetenschappers zien dat de onafhankelijkheid van hun werk in de verdrukking komt door de noodzaak externe, commerciële partijen in te schakelen voor de financiering van onderzoek. Voeg daarbij dat de wetenschappers door het invoeren van flexcontracten ook hun baanzekerheid zijn kwijtgeraakt wat evenmin bevorderlijk is voor een kritische houding. De commerciële manier van denken die vanuit de politiek wordt opgelegd vermindert ook de kwaliteit van het onderwijs: scoren wordt belangrijker geacht dan kwaliteit leveren. Bovendien leidt de commerciële manier van werken tot geldverspilling. In een samenvatting van het rapport ‘De wetenschapper aan het woord’ schrijft de partij:
Het overgrote deel van de respondenten (74 procent) wil af van de vele flexcontracten op de universiteit. Deze bedreigen de kwaliteit en continuïteit van het onderzoek en onderwijs en leiden tot kapitaalvernietiging. De hoeveelheid tijdelijke contracten aan universiteiten is uitzonderlijk hoog: ruim 40 procent van het wetenschappelijk personeel is in tijdelijke dienst; inclusief promovendi is dat zelfs ruim 60 procent. Ruim 83 procent van de respondenten wil meer vaste aanstellingen voor wetenschappelijk personeel. Wetenschappers hoeven zich dan minder zorgen te maken over hun inkomen en positie op de universiteit en kunnen zich daardoor vrijer en kritischer uiten. Vaste aanstellingen geven ook vrouwen meer kans op een academische loopbaan, omdat anders bijvoorbeeld een zwangerschap een contractverlenging kan dwarsbomen.
Bijna de helft van de respondenten zegt hun vak niet meer volgens professionele normen te kunnen uitoefenen. Dit komt vooral door de zeer hoge werkdruk, de bureaucratie en de langdurige baanonzekerheid. 72 procent van de respondenten zegt (bijna) altijd of vaak onder grote tijdsdruk te moeten werken. Verantwoording en controle zijn doorgeslagen.
Slechts 43 procent is tevreden over de kwaliteit van het onderwijs, in de medische wetenschappen is dit zelfs maar 32 procent. De bekostiging is onvoldoende en de academische vorming schiet steeds vaker tekort. Ook de verwevenheid tussen onderzoek en onderwijs verdwijnt steeds meer. Ruim twee derde van de respondenten is ontevreden over de wijze van financiering van de universiteit. 85 procent pleit voor meer geld naar de eerste geldstroom, al dan niet vanuit de tweede geldstroom. Op die manier kan ruimte voor ongebonden onderzoek worden gegarandeerd. Volgens ruim 78 procent zal dat ook de kwaliteit van onderwijs bevorderen.
60 procent vindt dat er minder moet worden afgerekend op basis van output. Het afrekenen op kwantiteit (aantal publicaties, promoties en diploma’s), in plaats van op kwaliteit, noemen respondenten een verkeerde manier van rendementsdenken. Als het alleen om de onderwijsfinanciering gaat, is ruim 54 procent ontevreden. Bijna driekwart van deze respondenten vindt dat de financiering op basis van een ‘vaste voet’ verhoogd moet worden; 67 procent vindt dat financiering op basis van diploma’s omlaag moet of zelfs geheel moet worden afgeschaft.
Als het gaat om onderzoeksfinanciering, vindt minder dan 10 procent dat dit leidt tot een goede prioriteitsstelling, het efficiënt omgaan met budget of een verhoging van de kwaliteit van onderzoek. Ruim twee derde van de respondenten vindt dat deze financiering leidt tot het verdwijnen van fundamenteel, risicovol en langlopend onderzoek en een toename van het aantal flexcontracten. Ruim driekwart is van mening dat de financiering leidt tot verspilling van onderzoekstijd vanwege het schrijven van uitgebreide onderzoeksvoorstellen, met een zeer geringe slagingskans.
Ruim 60 procent van de respondenten is 20 procent of meer van de totale werktijd kwijt aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen. Aanvragen via NWO worden als een contraproductieve ‘ratrace’ gezien die veel geld kost. Ruim driekwart van de respondenten vindt de vermarkting van de universiteit geen goede zaak. Volgens 70 procent van de respondenten komt de samenwerking door de concurrentie onder druk te staan. 81 procent vindt dat de zoektocht naar geld afleidt van de kerntaken en kan leiden tot belangenverstrengeling. Ruim 72 procent vindt dat rendementsdenken ten koste gaat van academische vrijheid. Er wordt op een verkeerd rendement afgerekend: kwantiteit in plaats van kwaliteit. Er wordt te veel gestuurd via NWO, topsectorenonderzoek en de Nationale Wetenschapsagenda.
Uiteraard moet de samenleving profiteren van en betrokken worden bij wetenschap. De huidige ‘valorisatie’ is daarvoor echter niet het juiste middel. Door de te grote nadruk op economisch rendement dreigt dit ten koste te gaan van de academische vrijheid. Meer dan de helft van de respondenten meldt niet voldoende de eigen agenda van ongebonden en nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek te kunnen bepalen. Ook onder 9 hoogleraren is dat nog bijna de helft. Dit lijkt dus samen te hangen met het gevoerde beleid en de invloed van bijvoorbeeld het bedrijfsleven.
De academische vrijheid en onafhankelijkheid is in het geding. Niet alleen het bepalen van de agenda, ook de inhoud van wetenschappelijk onderzoek staat onder druk. Opmerkelijk is dat 64 procent van de respondenten niet op de hoogte is van het beleid hierover op de eigen universiteit, of er geen mening over heeft. Van de overige respondenten zegt de helft dat de onafhankelijkheid niet altijd goed is geborgd. Er is geen gedragscode, of er wordt niet altijd gebruik van gemaakt. 38 procent van de respondenten zegt dat voorbeelden van beïnvloeding van inhoud, opzet of presentatie van onderzoek (wel eens) voorkomen. De openbaarheid van onderzoek is volgens ruim 12 procent onvoldoende geregeld; hetzelfde geldt voor nevenfuncties en private activiteiten.
Ruim de helft (52 procent) van de respondenten is van mening dat vastgoed moet worden overgedragen aan de Rijksgebouwendienst, zodat bestuurders zich kunnen richten op onderwijs en onderzoek. Volgens 61 procent is het investeren in risicovol vastgoed een van de oorzaken van de schuldenproblematiek op de eigen universiteit. Ruim twee derde (68 procent) van de respondenten vindt dat het aanstellen van bestuurders die niet afkomstig zijn uit de academische gemeenschap, leidt tot vervreemding van de werkvloer. Wetenschappers moeten meer te zeggen krijgen over de benoeming van bestuurders. Er is onvoldoende inspraak en medezeggenschap.
SP-Kamerlid haalt in een toelichting hard uit naar minister Jet Bussemaker (PvdA):
“Minister Bussemaker heeft geen moeite met de vermarkting van de wetenschap. De innige banden met het bedrijfsleven worden zelfs aangemoedigd. De onafhankelijkheid komt in het geding: maar liefst 38% van de respondenten kent voorbeelden van beïnvloeding van onderzoek. Zo krijg je dus wetenschap op bestelling.”