Dertig jaar onderwijsbeleid in een notendop: desinvestering op desinvestering
“Slachtoffers van geestelijke manipulatie weten niet dat zij slachtoffers zijn. Voor hen zijn de muren van hun gevangenis onzichtbaar, ze geloven dat ze vrij zijn.” Dat beweerde Aldous Huxley (1894 – 1963) eens, de scherpzinnige Britse schrijver. Toch zou ik zelf niet zo ver willen gaan – de menselijke geest voorstellen als een soort onoplosbaar labyrint van illusies. Met een beetje bereidheid om het analytische vermogen te gebruiken, komt ieder mens (zelfs het grootste slachtoffer van manipulatie) een heel eind. Aan de vraag die voorhanden ligt, zal het niet liggen. In dit ‘post-truth’- tijdperk is die voor heel Nederland relevant en urgent, namelijk: in hoeverre bevindt het hoger onderwijs zich in een diepe crisis?
Jet Bussemaker, de huidige minister van Onderwijs, zal vermoedelijk het antwoord wel weten. Net als haar voorgangers. Al jaren trekt politiek Den Haag (met in haar schaduw lobby-instellingen als VNO-NCW) een rookgordijn op met woorden als ‘kenniseconomie’, ‘efficiency’ of ‘excellentie’. Men doet alsof er niets aan de hand is. Er wordt immers steeds meer gemonitord in het onderwijs of anderszins zaken in ‘targets’ uitgedrukt; managers genoeg (vooral sinds de marktwerking). Daar kan het niet aan liggen. Vrijwel alle indicatoren staan op groen.
Maar is dat wel zo?
De constatering bijvoorbeeld dat Nederland relatief gezien goed scoort in de internationale ‘rankings’ – zegt vrij weinig over de kwaliteit (aangezien deze lijstjes meer gewicht toekennen aan onderzoek in plaats van onderwijs). Politici maken er desondanks goede sier mee en spiegelen ons wellicht een fata morgana voor.
Bekijk onderstaand overzicht van onderwijshervormingen eens (gemaakt door Jeroen van der Starre en David Bremmer), met name toegespitst op de positie van studerenden (aangezien dit aspect de meeste mensen direct raakt in hun portemonnee!). Maak vervolgens zelf de slotsom op in hoeverre dit duidt op een crisis:
1982: Lubbers bezuinigt 300 miljoen gulden door te snijden in personeelskosten en het collegegeld te verhogen.
1984: In een ‘taakverdelingsplan’ worden verschillende opleidingen geschrapt of samengevoegd. Dit levert 70 miljoen gulden op.
1985: De financiering van sport voor studenten, mensa’s en studentenhuisartsen wordt afgeschaft.
1986: Het collegegeld wordt verhoogd van 1100 naar 1600 gulden per jaar. De studiekostentegemoetkoming en het recht van studenten op een deel van de kinderbijslag vervalt, de studiefinanciering wordt ingevoerd.
1988: De Harmonisatiewet, bedoeld om langzame studenten aan te pakken, komt na een demonstratie van 40.000 studenten en een succesvolle rechtszaak tegen de invoering van de wet met terugwerkende kracht, toch door de Tweede Kamer. Studenten die langer dan zes jaar studeren krijgen geen studiefinanciering meer. Dit levert de staat 165 miljoen op.
1989: Jo Ritzen kondigt aan stevig te gaan bezuinigen op de ‘onbetaalbare’ studiefinanciering.
1990: Er wordt 700 miljoen bezuinigd door het collegegeld opnieuw stevig te verhogen. Daarnaast wordt 155 miljoen bezuinigd op wachtgelden, de ontslaguitkeringen voor onderwijspersoneel.
1991: De OV-studentenkaart wordt ingevoerd. Dit kost de staat 405 miljoen gulden. Tegelijkertijd wordt de studiefinanciering opnieuw aangepakt: studenten hebben nog maar 5 jaar recht op stufi.
1992: Door uitstel van geplande uitgaven, het terugdringen van ziekteverzuim en het verhogen van het collegegeld voor studenten boven de 27 wordt nog eens 273 miljoen bezuinigd.
1993: Studenten moeten kiezen of ze een OV-kaart voor weekdagen of weekenden willen. De Wet op het Hoger Onderwijs en wetenschappelijk onderzoek maakt het bindend studieadvies (BSA) mogelijk.
1994: Paars I bezuinigt 600 miljoen door het collegegeld met 500 gulden te verhogen, te korten op wetenschappelijk onderzoek en studentenaantallen te verminderen.
1996: De prestatiebeurs wordt ingevoerd: studenten krijgen een lening die na het behalen van de eerste 21 studiepunten (van de 40 per jaar) wordt omgezet in een gift. Voor het resterende deel moeten studenten binnen zes jaar afgestudeerd zijn. Zo niet, dan moeten ze hun studiefinanciering terugbetalen.
1997: De wet Modernisering Universitair Bestuur vervangt de Wet Universitair Bestuur. Dit betekent het einde van het zelfbestuur van universiteiten.
1999: Onder Paars II blijft het een paar jaar relatief rustig, er wordt zelfs iets geïnvesteerd. Universiteiten krijgen een kleine 200 miljoen gulden extra voor onderzoek.
2000: De OV-kaart voor studenten wordt een onderdeel van de prestatiebeurs.
2002: Het kabinet-Balkenende I wil opnieuw gaan bezuinigen op onderwijs, maar valt binnen een paar maanden. Wel worden de BaMa-structuur en het ECTS ingevoerd.
2004: Plannen van Balkenende II om voor honderden miljoenen te bezuinigen op hoger onderwijs sneuvelen in de Tweede Kamer.
2009: De Tweede Kamer voert collegegelddifferentiatie in voor de tweede studie. Studenten die een tweede studie volgen na hun eerste moeten alle kosten voor hun studie zelf ophoesten. In de praktijk komt dit neer op een vervijfvoudiging van het collegegeld voor de tweede studie. Daarnaast wordt een ‘harde knip’ ingevoerd, die in 2012 volledig in werking getreden moet zijn. Deze maatregel houdt in dat studenten hun bachelor-opleiding volledig moeten afronden voordat ze aan hun master-opleiding mogen beginnen.
2010: Het kabinet-Rutte-Verhagen maakt zijn plannen voor het hoger onderwijs bekend. Studenten die meer dan een jaar uitlopen op hun studie moeten een ‘langstudeerboete’ van €3000 op hun nominale collegegeld gaan betalen. Dezelfde groep moet het ook zonder OV-kaart doen. Master-studenten krijgen geen studiefinanciering meer.
2011: Het kabinet-Rutte-Verhagen wil, op aandringen van de VSNU, promovendi hun status als werknemer ontnemen door middel van de invoering van een ‘bursalenstelsel’. Dit houdt in dat promovendi voortaan als ‘studenten’ worden aangemerkt en daardoor veel minder rechten hebben. Zo krijgen promovendi geen salaris meer, maar moeten ze het voortaan net als studenten stellen met een beurs. In 2015 startte het ministerie van OCW een experiment naar dit stelsel.
2013: Het kabinet-Rutte-Samson sluit het zogenaamde ‘onderwijsakkoord’ – door de studiefinanciering om te buigen in een leenstelsel, wordt geld bedoeld voor studenten overgeheveld naar onderwijsinstellingen. In totaal gaat het om ruim 800 miljoen euro. Nu ruim 2 jaar verder blijken studenten in grote aantallen langer thuis bij hun ouders te wonen. Daarnaast blijkt de tweedeling in het onderwijs te zijn toegenomen. Volgens onderwijsminister Jet Bussemaker zijn de waargenomen effecten vooralsnog binnen verwachting.
Dertig jaar onderwijsbeleid in een notendop.
Let wel, dit overzicht is niet perfect. Het laat niet zien hoe bijvoorbeeld flexcontracten de kwaliteit van het onderwijs nadelig beïnvloeden of hoe de werkdruk van docenten nadelig uitpakt en zoomt bovendien ook niet in op de (perverse) financieringsstructuur van hogescholen en universiteiten die uitgaat van kwantiteit in plaats van kwaliteit. De situatie is vermoedelijk dus nog zorgelijker. Maar desalniettemin wordt de langere termijn trend in onderwijsland in dit overzicht redelijk helder inzichtelijk gemaakt.
Voor de duidelijkheid: door al deze bezuinigen en hervormingen, daalde relatief gezien het Nederlandse onderwijsbudget van bijna 7 procent van het bruto binnenlandse product in 1980 naar 5,5 procent in 2013. En, nu komt het, tegelijkertijd nam vanaf de eeuwwisseling het aantal studenten in het hoger onderwijs met ruim 50 procent toe. Om precies te zijn, van 160.000 studenten in 2000, naar ruim 250.000 in 2011.
Minder geld, meer studenten en minder toegankelijke hogescholen en universiteiten – dat is het lange termijn beleid in Nederland. Dat is het patroon.
Intussen is er bijvoorbeeld ook China. Daar stijgt, volgens het Amerikaanse National Science Foundation het hoger onderwijsbudget gemiddeld jaarlijks met zo’n 20 procent; ook in tijden van economische neergang. Het lange termijn streven is er om in 2020 te behoren tot de top 5 meest innovatieve economieën. Ze zitten vooralsnog op schema. Volgens de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zullen tegen die tijd zo’n 30 procent van alle hoger opgeleiden op de wereld afkomstig zijn uit slechts dit ene land, het zogenaamde rijk van het Midden.
Wie tot slot denkt dat dit alles geen effect zal hebben op de toekomst van Nederland – zou vermoedelijk zomaar geestelijk gemanipuleerd kunnen zijn (of een Haags politicus!). Maar ik kan er naast zitten natuurlijk.