Democratie veronderstelt een voortdurende strijd tegen woordmisbruik
Geen land dat niet zijn gepatenteerde demagoog heeft (Wilders, Le Pen, Farage – afijn, we kennen het rijtje). En ze lijken ons overal te slim af te zijn. Hoe ze het doen? Door hun afstotelijkheid die ze expres cultiveren. Want wanneer je je afstotelijk toont, weerzinwekkend in wat je uitkraamt, dan snoer je geleidelijk de taalvrijheid van de ander in. Omdat je de taal vervuilt. Wanneer een afstotelijk persoon A zegt, is voor de ander deze A besmeurd en daarom onbruikbaar geworden. Wanneer hij B zegt, hetzelfde. En zo koloniseert de schreeuwende volksmenner stapsgewijs de taal, en voor je het weet kan de ander alleen nog maar wat steriele brabbeltaal uitslaan, altijd hetzelfde, wat in de regel neerkomt op ‘terugschelden’. De letters van het alfabet zijn hem – figuurlijk gesproken – ontfutseld.
Of niet? Of is er nog een kans om ze terug te pakken? Want alleen door ze terug te pakken kun je de schreeuwlelijkerd op overtuigende wijze van repliek dienen. Niet door allerlei nieuwe woorden te verzinnen. Met politiek correcte newspeak à la Orwell stuit je gauw op weerstand. Een beetje weerstand is weliswaar te overwinnen, maar te veel weerstand niet. Met ongenuanceerd terugschelden is ook niemand gebaat. Met woorden als ‘populist’, ‘racist’, ‘xenofoob’, ‘onderbuikgevoelens’, ‘boze witte man’, ‘extremist’, ‘euroscepticus’ enzovoort raak je niemand meer. Deze woorden hebben we te vaak gehoord, en net als vijfhonderd jaar geleden met het woord ‘geus’ gebeurde (oorspronkelijke betekenis ‘schooier’), dreigen deze woorden voor hen die je ermee weg wil zetten eretitels te worden. Als je deze woorden te vaak gebruikt, worden de mensen murw.
Letters, woorden, taal – het gaat hier natuurlijk om begrippen, voorstellingen. Het lijkt me een verstandig idee alle woorden/begrippen waar de schreeuwende volksmenners op deze wereld de mond vol van hebben eens goed op een rijtje te zetten, om vervolgens te kijken of ze nog ‘schoon te wassen’ zijn en we ze in hun min of meer oorspronkelijke betekenis terug kunnen zetten – of niet.
Ik doe een greep, ik denk aan een woord als ‘natie’. Dit woord heeft een lange geschiedenis, en het woord is op verschillende wijzen geïnterpreteerd. Voor sommigen verwijst het naar een volksgemeenschap met eigen tradities en gebruiken – het enige wat het van het woord ‘volk’ onderscheidt is dan het idee van een Staat die deze volksgemeenschap inkadert. Voor anderen verwijst het naar een samenleving die op een vrije keuze van de mensen is gebaseerd: wat hun achtergrond en geschiedenis ook mag zijn, ze hebben samen een verbond, een ‘contrat social’ , met elkaar gesloten. En ook hier met het idee van een noodzakelijk staatsbestel. De eerste interpretatie (natie – volksgemeenschap) ontaardt bij veel schreeuwlelijkerds in racisme. Moeten we om deze reden het woord ‘natie’ maar het liefst in de ban doen? Is het een reden om al degenen die voor de onafhankelijkheid van de natie (ten aanzien van andere naties) pleiten van racisme te verdenken? Nee, want de link natie – ras is niet oorspronkelijk. Wanneer het idee van de natie gekenmerkt blijft door de spanning tussen de twee bovengenoemde interpretaties, en wanneer voorstanders van de soevereine natiestaat deze spanning als vruchtbaar en noodzakelijk blijven beschouwen, is er in mijn ogen geen enkele reden om ‘nationalisme’ met ‘racisme’ en vreemdelingenhaat te vereenzelvigen. En de volksmenners hebben we een woord waar ze met hun vuile poten beslag op hadden gelegd weer afgepakt. Ja, zodat nu weer rustig, zonder hysterie, de discussie kan worden voortgezet tussen hen die de nadruk leggen op de nationale soevereiniteit en hen die voor meer Europese eenwording opkomen. Een rustige discussie…
En dan het woord-begrip ‘anti-Europees’. “We zijn tegen Europa” – zeggen de volksmennende demagogen. Wanneer we nu van de weeromstuit iedereen die kritiek levert op Europa scheel gaan aankijken en met scheldwoorden als ‘euroscepticus’ (want het is een scheldwoord geworden) overladen, dan zijn we in de val getrapt die de volksmenners voor ons hadden gelegd. Deze laatsten hebben door hun afstotelijkheid de kritiek op Europa dusdanig bezoedeld dat andersdenkenden geneigd zijn alle kritiek op Europa voortaan aan hen over te laten, en van zichzelf te vinden dat ze alleen nog pro-Europa kunnen zijn. Ik overdrijf natuurlijk een beetje, maar ik zie de tendens wel. En dat is jammer, want er bestaan argumenten tegen een Europese eenwording waar we heus naar kunnen en mogen luisteren – bijvoorbeeld het argument dat zegt dat het functioneren van een democratie alleen in een beperkt bestel, een soevereine natie, optimaal kan zijn. Zoals ook naar de argumenten van hen die beslist voorstander zijn van een Europese eenwording, maar die uiterst kritisch staan tegenover het ‘neoliberale’ beleid dat in de Europese verdragen is vastgelegd, en tegenover de dictatoriale macht van de Brusselse technocratie. Er zijn vijftig tinten pro- en vijftig tinten anti-Europa – en niet één massief pro en één massief anti.
Of neem het woord/begrip ‘democratie’. Omdat volksmenners er de mond vol van hebben, hoeven anderen zich nog niet te verschansen in een hoogneuzig elitisme dat het woord democratie alleen maar wil bezigen wanneer je er het bijvoeglijk naamwoord ‘representatief’ voor zet. Een dergelijke elite-houding is trouwens alleen maar koren op de molen van de schreeuwende demagogen. Waarom niet instemmen met een Franse intellectueel die ik laatst op de radio hoorde, die zo z’n bezwaren uitte tegen het gegeven referendum maar die het tegelijkertijd als een teken zag dat veel burgers weer de smaak voor de politiek te pakken hebben gekregen. Een gunstig teken. Het is flauw om dit gegeven te reduceren door enkel over uiting van boze onderbuikgevoelens te spreken. Ook hier is het zaak niet in een zwart-wit denken te vervallen.
Nog één begrip (en dan hou ik op): ‘politiek correct’. Wanneer je dit wordt verweten, dan mag je daar wat mij betreft even goed bij stilstaan. In een recent artikel wijst de Amerikaanse hoogleraar Angelo Codevilla op de ideologische oorsprong van het begrip. In de jaren ’30 werd de term op half-humoristische wijze toegepast op de neiging van met name de communisten om de belangen van de Partij als een werkelijkheid te beschouwen die werkelijker was dan de werkelijkheid zelf. In hun claim nieuwe werkelijkheden in het leven te roepen voerden ze aanhoudend strijd tegen de wetten en de begrenzingen van de natuur. Om te voorkomen dat de mensen hun claims ondergroeven door op deze feitelijkheid (natuur) te wijzen, dwongen ze de mensen de politiek bepaalde werkelijkheid voor de werkelijke werkelijkheid te houden. Wat politiek correct is, is feitelijk correct. Wanneer schreeuwende oproerkraaiers je van politieke correctheid betichten, dan is enige mate van kritische zelfreflectie wellicht op zijn plaats. Maar geef ze daarbij niet de kans het woord ‘politiek correct’ zodanig te besmeuren dat ze denken voortaan zonder complexen ‘politiek incorrect’ te kunnen zijn. Vraagtekens zetten bij een ver doorgevoerde multiculturele politiek mag, grof beledigen van minderheden mag niet.
Letters, woorden, taal, begrippen… Wanneer schreeuwende demagogen bepaalde woorden/begrippen in een ‘package’ stoppen waarin ook racistische en andere weerzinwekkende voorstellingen zitten opgeborgen – en ze op deze wijze vervuilen – is dat voor ons nog geen reden deze woorden/begrippen voortaan, voorgoed uit ons vocabulaire te schrappen. Met dit ‘package’ bedoel ik hun discours, hun programma. Aan ons om die woorden/begrippen er weer uit te halen, en ze – indien mogelijk – schoon te wassen. Om maar te zeggen: gezonde democratische politiek veronderstelt een niet aflatende strijd tegen woordmisbruik.