Nudging, een techniek om burgers te stimuleren iets te doen, wordt door de WRR positief neergezet. Maar er zijn kanttekeningen. De overheid moet transparant zijn
Vorige week verscheen het WRR-rapport Met kennis van gedrag beleid maken over nudging. Nudging is een beleidstechniek die burgers een zetje in de goede richting geeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om kleinere borden in kantines, de trap in de bibliotheek die door muziek aantrekkelijker wordt gemaakt dan de naastliggende lift, of ingebouwde bedenktijden voor bepaalde aankopen. In tegenstelling tot een eerder rapport van de RMO is de WRR minder bevreesd voor het gevaar dat nudging ontaardt in manipulatie van gedrag. Die positieve grondhouding is onterecht. De WRR ziet de politiek-bestuurlijke context waarin nudging vorm moet krijgen over het hoofd.
Vorige week verscheen het WRR-rapport Met kennis van gedrag beleid maken over nudging. Nudging is een beleidstechniek die burgers een zetje in de goede richting geeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om kleinere borden in kantines, de trap in de bibliotheek die door muziek aantrekkelijker wordt gemaakt dan de naastliggende lift, of ingebouwde bedenktijden voor bepaalde aankopen.
In tegenstelling tot een eerder rapport van de RMO is de WRR minder bevreesd voor het gevaar dat nudging ontaardt in manipulatie van gedrag. Die positieve grondhouding is onterecht. De WRR ziet de politiek-bestuurlijke context waarin nudging vorm moet krijgen over het hoofd.
Overheden proberen al eeuwenlang het gedrag van burgers te beïnvloeden. Door het heffen van belastingen, het verstrekken van subsidies en publieksgerichte voorlichting trachten ze burgers gedragingen of houdingen aan of af te leren. Het recht is weer een ander voorbeeld waarin beïnvloeding van de burger een grote rol speelt, zowel via wetgeving als via strafrechtstoepassing. Maar in de hedendaagse samenleving volstaan deze klassieke vormen van gedragssturing steeds minder.
Denk bijvoorbeeld aan het groeiende besef dat de zo gewenste veiligheid niet dichterbij komt door bestraffen, beboeten en afschrikken alleen. Maar denk ook de vele ongezonde verleidingen in het dagelijks leven en het gebrek aan wilskracht die burgers ervan weerhouden om gezond te leven.
De rode draad in dit alles is het zoeken van de overheid naar manieren om burgers tot een veiliger en gezonder leven te dwingen. Nudging is hiervoor bij uitstek geschikt. Het enthousiasme van beleidsmakers en politici voor nudging komt dan ook voort uit de belofte van controle. Op papier gaat nudging om psychologische prikkels die mensen helpen om het gedrag te vertonen dat ze zelf graag zouden willen vertonen, maar waar ze door een gebrek aan wilskracht niet aan toekomen.
In de hedendaagse politiek-bestuurlijke context gaat het echter om het gedrag dat de overheid graag van haar burgers ziet. De WRR stelt dat nudging een goede aanvulling is op klassieke instrumenten van gedragsbeïnvloeding. Die gaan er ten onrechte van uit dat de mens altijd weloverwogen keuzes maakt. Bovendien kunnen ze te dwingend zijn, te paternalistisch, of te duur. Nudging laat mensen juist vrij om eigen keuzes te maken. In werkelijkheid gaat deze redenering slechts onder zeer specifieke omstandigheden op. Dit is alleen het geval als nudging transparant plaatsvindt, dus als burgers weten dat ze worden genudged. Bovendien moet er praktische keuzevrijheid zijn. Afwijking van de ‘default’ moet niet leiden tot financiële, praktische of sociale kosten voor de burger.
Dit betekent dat nudging niet ongemerkt mag plaatsvinden en nudging ‘afwijkend’ gedrag niet mag bemoeilijken. In alle andere gevallen is er sprake van manipulatie. Het is de vraag of het beleid van een nudgende overheid deze toets van kritiek kan doorstaan. De WRR denkt deze bezwaren te kunnen ondervangen met een oproep aan beleidsmakers en politici om ‘terughoudendheid te betrachten’. Die oproep miskent de politiek-bestuurlijke context waarin nudging zo enthousiast wordt omarmd. Hierin wordt nudging niet gezien als middel om minder dwingend en minder ingrijpend te interveniëren, maar als een techniek om het gedrag van burger aan banden te leggen of te kanaliseren.
De populariteit van nudging moet daarom niet worden gezien in de traditie van meer keuzevrijheid. Ze past juist in de traditie van wat de Franse filosoof Michel Foucault ‘biopolitiek’ noemde. Dat is de wijze waarop de overheid burgers bestuurt door zich te richten op de condities waaronder zij leven. De burger is hierin een te disciplineren en te verzorgen onderdeel van de bevolking.
Dit gebeurt enerzijds via de disciplinering van het lichaam van burgers op school en op het werk (roosters, cursussen) met als doel burgers sociaal gewenst gedrag aan te leren. Anderzijds gebeurt dit via regulerende mechanismen die zich richten op de zorg voor collectieve zaken als gezondheid en veiligheid. De grote vernieuwing van nudging zit in het feit dat niet het lichaam, maar de geest van de burger het object van interventie is. De burger wordt schijnbaar vrij gelaten, maar zijn keuzes worden zodanig gestuurd dat zijn gedrag bijdraagt aan collectieve belangen. Belangrijker is echter dat het achterliggende doel hetzelfde is: de disciplinering van zijn gedrag. Nu is er niets mis met wat meer discipline. Maar wees daar dan eerlijk over.
Marc Schuilenburg schreef dit artikel samen met Rik Peeters, onderzoeker bij de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur en bij de Kafkabrigade. Binnenkort verschijnt Peeters’ nieuwe boek Het verlangen naar voorkomen.