Geweld komt vaak van mensen die zelf slachtoffer zijn van onrecht, betoogt Ruud Welten. Welnee, betoogt Hans Achterhuis in een tweede essay, als we zo gaan redeneren, kan iedereen erop los slaan. In een reeks avonden van Studium Generale Utrecht en artikelen in Trouw gaat Denker des Vaderlands, Hans Achterhuis, in gesprek met Tegendenkers. Maandag vond het eerste gesprek, met Ruud Welten, plaats in een volle aula van het Academiegebouw in Utrecht.
Ruud Welten: Wanneer het gepleegd wordt door anderen, is geweld gemakkelijk herkenbaar. Maar hoe is het gesteld met ons eigen geweld? In 1961 schreef filosoof en politiek activist Jean-Paul Sartre dat terroristisch geweld als een boemerang is: het is een antwoord op het geweld dat wij zelf plegen. Maar dat willen we niet zien. In weinig bedekte termen verdedigde hij zo de terreuracties van de Algerijnen, die zich in een bloedige strijd uit de klauwen van hun kolonisator Frankrijk wilden verlossen. Met succes overigens, want het duurde niet lang of het Noord-Afrikaanse land was geen Franse provincie meer. Het geweld waarin de Algerijnse terreur zijn oorsprong vond, was dat van het kolonialisme zelf, aldus de filosoof. Dát was het primaire geweld, terwijl de Algerijnse terreur secundair geweld betrof.
Sartres these intrigeert mij omdat ze het geweld van de westerse beschaving blootlegt. Sartre hield onze beschaving een spiegel voor waarin we liever niet keken. De analyse van zijn intellectuele rivaal Albert Camus was een stuk minder confronterend. Hij wilde dat Algerije en Frankrijk zich zouden verzoenen en de strijd zouden staken. Voor Sartre was Camus’ pacifistische positie laf en onaanvaardbaar omdat, als Camus zijn zin zou krijgen, het geweld van de kolonisatie zou blijven bestaan. Camus zag niet dat geweld allereerst van binnen de westerse wereld en haar kolonialisme afkomstig was; dat het niet pas begint met bommen en gevechten, maar met vernedering en dehumanisering. In Nederland heeft het ook een tijdje geduurd voordat we inzagen dat onze politionele acties kolonialistisch geweld waren.
De erkenning van ons eigen geweld zou veel verder moeten reiken dan ons eigen verleden als kolonisator. Want dat het kolonialisme uit Sartres tijd niet meer bestaat, betekent niet dat zijn analyse op onze huidige beschaving niet meer van toepassing is. Integendeel, hoe beschaafder wij onszelf vinden, des te minder herkennen wij ons eigen geweld.
In onze postkolonialistische wereld staat beschaving voor efficiënte buitensluiting. We scannen en screenen mensen omdat ze mogelijk geweld zullen plegen tegen onze samenleving.
Je kunt jezelf wijsmaken dat we dat doen in naam van de beschaving en de vrede, precies zoals de kolonisator eertijds verkondigde dat hij beschaving kwam brengen. Inmiddels is het primaire geweld nog altijd in werking, al leeft het voort onder andere, meer beschaafde namen. Mensen met psychische, fysieke, economische of aanpassingsproblemen zijn voor onze beschaving parasieten of erger. De beschaving meet zich het recht aan om zich tegen zulke lieden te verweren, met als gevolg dat we uit voorzorg groepen en individuen stigmatiseren en buitensluiten.
Als antwoord op een filosofie waarin geweld betekent dat we anderen fysieke schade toebrengen, zou ik willen stellen dat geweld inhoudt dat we anderen hun fysieke humaniteit ontzeggen. In de beschaafde wereld hebben we daar geen leger of kampen meer voor nodig; een goed geoliede bureaucratie, geschraagd door een retoriek van orde, veiligheid en economisch belang voldoet.
Er is geen abstracte filosofie van ‘het kwaad’ voor nodig om geweld te begrijpen. Een duidelijke grens tussen beschaving en haar outcasts met een efficiënte organisatie om deze grens te verdedigen is voldoende. Beschaving staat dan niet langer voor humaniteit, maar voor een garant staan voor zichzelf, zonder in de gaten te hebben dat deze beschaving leeg, koud en bovenal gewelddadig is geworden.
Zoals bij de discussies over de bonussen in de financiële wereld, willen we bij de affaire rond de oud-topman van Vestia dat er koppen rollen. We willen dit evidente kwaad de wereld uit helpen. Intussen hebben we niet door dat dergelijke misstanden inherent zijn aan onze economie, die zich blindstaart op expansie en winstmaximalisatie en als zodanig een vorm van geweld is. De topman van Vestia was niet meer dan een voortreffelijke functionaris in die praktijk. Het is waar, hij heeft niemand gedood of bedreigd, en toch betreft het hier wel degelijk geweld omdat het dehumanisering tot gevolg heeft. Geweld maakt slachtoffers. In dit geval: mensen die hun huur niet meer kunnen betalen, die niet op de verantwoordelijkheid van hun woningbouwcorporatie kunnen rekenen en die zo de noodzakelijke mest zijn om de economie te laten groeien. Maar dat zien we niet, we hebben slechts oog voor de dader en stellen onszelf gerust met de gedachte dat het maar een enkeling is die onze beschaving corrumpeert.
Onze zogenaamde beschaving creëert een situatie waarin mensen, in de gradatie van nutteloos tot gevaarlijk, over de rand vallen. Dit geweld is structureel. Toen de Amerikaanse militairen onder druk van de mondiale publieke opinie niet langer konden volhouden dat tijdens hun ‘vredesmissies’ in Irak en Afghanistan geen burgerslachtoffers vielen, introduceerden hun goed getrainde woordvoerders de term collateral damage, dat zoveel als bijkomstige schade betekent. De term is haast symbolisch voor de excuuscultuur die zo kenmerkend is geworden voor onze tijd. Een van de scherpste analisten van de huidige samenleving, de Pools-Britse socioloog en filosoof Zygmunt Bauman, heeft de term collateral damage onlangs gebruikt om te omschrijven hoe niet slechts het leger, maar onze eigen westerse beschaving een structurele bijkomstige schade achter zich aansleept.
In onze obsessie met veiligheid en economische groei als fakkeldragers van onze beschaving zijn we zelf geweldenaars geworden. In plaats van zich te bekommeren om de ander, bouwt onze beschaving een muur om zichzelf (deze keer onzichtbaar) om de ander buiten te sluiten en te laten creperen. Binnen de muur heersen slechts nog angst, wantrouwen en ressentiment. Met Sartre en Bauman kan ik zeggen dat we intussen niet begrijpen dat dit het primaire geweld is dat beschaving heet. Verontwaardigd kijken we van binnenuit over de muur naar de boze, gewelddadige buitenwereld in de hoop dat ze niet toeslaat. We kijken alleen de verkeerde kant op.
Hans Achterhuis is het niet eens met Ruud Welten. Wie elk onrecht meteen ‘geweld’ noemt, maakt de weg vrij voor de slachtoffers om zelf gewelddadig te worden.
Hans Achterhuis: Wanneer ik het belang van ‘tegendenken’ moet uitleggen, neem ik graag het thema van het geweld als voorbeeld. In een ver verleden zijn mijn opvattingen over geweld dankzij twee ‘tegendenkers’ fundamenteel veranderd. De eerste was de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven. In 1975 verscheen mijn bundel ‘Filosofen van de derde wereld’, waarin ik de denkbeelden van Ernesto Che Guevara en Mao Zedong over geweld positief belichtte. Zowel de Cubaanse als de Chinese revolutionaire leider bepleitte een bevrijdingsoorlog om het gewelddadige juk van de westerse kapitalistische economie af te werpen. Geheel in de progressieve geest van die tijd werd mijn boek lovend ontvangen en beleefde het druk na druk.
Er klonk één dissonant: in het toenmalige weekblad De Tijd verweet Verhoeven mij dat ik te kritiekloos een gewelddadig activisme omarmde. Alle juichende recensies over mijn boek ben ik vergeten, maar de opmerkingen van Verhoeven droeg ik jaren met mij mee.
Ze hielpen mij op beslissende wijze om mijn opvattingen langzamerhand te veranderen.
Dat laatste gebeurde ook dankzij de kleine studie ‘Over het geweld’ van Hannah Arendt. Dit boek was vooral tegen mijn toenmalige idool Jean-Paul Sartre gericht. Omdat ik de gewoonte heb in de marge van de boeken die ik lees opmerkingen te krabbelen, kan ik mijn leesproces uit die tijd terughalen. “Interessant” en “scherpzinnig” staat er in de kantlijn. Maar ik stuit ook op boze opmerkingen, omdat ik mijn op Sartre gebaseerde visie niet zo snel wilde opgeven, al had ik geen goede argumenten om de kritiek van Arendt te weerleggen. Die werkte dan ook langzaam door, wat ten slotte resulteerde in mijn dikke studie ‘Met alle geweld’.
In dit boek nam ik definitief afscheid van de mijns inziens gevaarlijke ideeën over structureel geweld dat onze wereld zou kenmerken. Die term danken we aan de Noorse polemoloog Johan Galtung. Geweld is volgens hem “de oorzaak van het verschil tussen het potentiële en het actuele, tussen wat zou kunnen zijn en wat is”. Overal waar mensen in hun zelfontplooiing worden beknot, heerst volgens Galtung dus geweld. Alleen in een toekomstige, bevrijde samenleving kan dit geweld worden opgeheven. Daar moet je dan ook de strijd voor aangaan.
Liever dan deze utopische definitie hanteer ik tegenwoordig een beperkte omschrijving. Geweld is “het min of meer met opzet toebrengen of dreigen toe te brengen van schade aan mensen of voorwerpen”.
Wat is volgens mij het gevaar van een allesomvattende definitie van geweld? Allereerst is het meestal zo dat iemand die overal, los van menselijke intenties, geweld ontwaart, impliciet of expliciet oproept tot tegengeweld. Dat werd zichtbaar bij de Rote Armee Fraktion in Duitsland in de jaren zeventig en bij de vele revolutionaire en soms ronduit terroristische bewegingen die Sartre met zijn analyses ondersteunde.
Steeds zou de ander die men bestreed en vaak doodde – of dat nu om een christen-democratische politicus in Italië of een werkgeversvoorzitter in Duitsland ging – begonnen zijn met het geweld. Het eigen terroristisch geweld zou niet meer zijn dan een antwoord op het primaire geweld van de ander. En men meende het alomtegenwoordige structurele geweld te moeten bestrijden door het eigen, slechts secundaire tegengeweld. Op deze wijze interpreteerde de Franse filosoof Derrida nog de aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon.
Een tweede bezwaar tegen deze visie op structureel geweld ligt voor mij in het gegeven dat in onze rechtsstaat het geweldsmonopolie bij de overheid hoort te liggen. Alleen de staat heeft het recht om gewelddadige overtredingen van de rechtsorde met tegengeweld te bestraffen en te bestrijden. Dit is een kostbare historische verworvenheid. Wanneer mensen menen dat hun ideeën over structureel geweld tot actie zouden moeten leiden, moeten ze de politiek ingaan om de overheid te overtuigen dat ze hiertegen dient op te treden.
In de derde plaats is geweld een zwaar en beladen woord dat je niet lichtvaardig moet gebruiken. Filosofisch hebben we het hier over een performatief begrip. Wie het woord ‘geweld’ uitspreekt, doet meestal geen neutrale constatering, maar roept op om er iets tegen te doen, er een eind aan te maken. Gelukkig beschikken wij over andere termen om uitdrukking te geven aan gevoelens over maatschappelijke zaken die ons niet aanstaan: onrechtvaardigheid, uitbuiting, discriminatie, onderdrukking, onverantwoordelijkheid. Dit soort woorden kunnen we beter gebruiken om onze verontwaardiging over maatschappelijke misstanden te formuleren dan door het begrip ‘geweld’ erop te plakken.
Een voorbeeld. Het feit dat een grootscheepse renovatie van 40.000 woningen in Rotterdam-Zuid niet doorgaat door financiële speculaties van de goed betaalde directeur van Vestia, de betrokken woningcorporatie, maakt mij boos. Tienduizenden mensen blijven in vaak erbarmelijke woonomstandigheden vastzitten, terwijl de hiervoor verantwoordelijke prinsheerlijk in zijn villa op Bonaire verblijft.
Voor mij is dit onrechtvaardig en ik meen dat het onverantwoordelijke handelen van zowel de directeur als de toezichthouders bestraft moet worden. Toch zal ik niet roepen dat het hier om geweld gaat. Wie dat doet, verschaft een boze Rotterdamse buurtbewoner een vrijbrief om naar Bonaire af te reizen om persoonlijk tegengeweld uit te oefenen.
Door deze bezwaren heb ik afstand genomen van het verleidelijke begrip van structureel geweld. Tegelijkertijd blijf ik twijfelen, omdat ik onderken dat er in bepaalde situaties, bijvoorbeeld in het vroegere Algerije of in de huidige door Israël bezette Palestijnse gebieden, wel degelijk sprake is van zoiets als structureel geweld. Juist vanwege dit soort aarzelingen blijf ik tegendenkers als Ruud Welten nodig hebben om mijn ideeën te onderzoeken en eventueel te veranderen.
Hans Achterhuis is filosoof en theoloog. In 2008 ontving hij de Socratesprijs voor zijn magnum opus: ‘Met alle geweld’. Ruud Welten is auteur van onder meer ‘Zinvol geweld. Sartre, Camus en Merleau-Ponty over terreur en terrorisme’. Hij promoveerde op het werk van Emmanuel Levinas.
Deze essays stonden eerder in Trouw. De discussie tussen Hans Achterhuis en Ruud Welten werd gevoerd op 17 september en is hier terug te zien. Het volgende debat is vrij toegankelijk en zal weer in Trouw en op Joop.nl worden gepubliceerd. Datum: 15 oktober. Denker des Vaderlands Hans Achterhuis gaat dan in debat met Tegendenker Margo Trappenburg. Thema: ‘Gezondheidszorg, een gevaar voor de gezondheid’ Tijdstip: 20.00-21.30 uur Plaats: Studium Generale Universiteit Utrecht, Aula van het Academiegebouw, Domplein 29, Utrecht Reserveren: Niet mogelijk, dus wees op tijd.