Het bestrijden van "die ene ware islam" leidt alleen maar tot verscherping van tegenstellingen
Afgelopen vrijdag 9 januari verscheen er een opiniestuk van Ayaan Hirsi Ali in de Volkskrant, waarin zij stelt dat we de islamitische inspiratie van de aanslagen in Parijs niet moeten negeren. Dat lijkt op het eerste gezicht een weinig controversieel punt. Het denken van Ayaan Hirsi Ali wordt echter gekenmerkt door de neiging om islamitisch geïnspireerd terrorisme op een hoop te gooien met de islam als zodanig, stelt Merijn Oudenampsen.
De aanslagen van 9/11 waren volgens Hirsi Ali gebaseerd op “het ware geloof in de ware islam”. En in interviews heeft ze sindsdien gesteld dat we “in oorlog met de islam” zijn. De islam zou volgens Hirsi Ali eerst verslagen moeten worden voordat het zich tot een vreedzame religie kan ontwikkelen. Hirsi Ali ziet jihadisme niet als een radicale interpretatie van de islam, maar als het gewelddadige fundament van die godsdienst als zodanig. In een interview van afgelopen week op CNN, liet zij weten geen onderscheid te willen maken tussen de radicale islam en de conventionele islam.
Een dergelijke houding is niet alleen discutabel, maar ook contraproductief. Het legitimeert de claims van jihadisten dat zij de ware islam vertegenwoordigen. Het versterkt het beeld van een beschavingsconflict tussen het westen en de islam; een beeld dat de jihadisten actief gebruiken in hun rekruteringscampagnes.
Het zijn twee dingen Waar we op dit moment behoefte aan hebben, is de kennis om een onderscheid te kunnen maken tussen de extreme en fundamentalistische interpretaties van de islam en de conventionele hoofdstroom. Het lijkt een voor de hand liggende gedachte: om in plaats van op zoek te gaan naar de overeenkomsten tussen gewone moslims en jihadisten, juist te kijken waarin zij van elkaar verschillen. Een dergelijke benadering heeft een aantal voordelen: radicalisering kan beter geïdentificeerd en bestreden worden, de claims van jihadisten kunnen makkelijker weersproken worden, de gehele moslimbevolking wordt niet langer over een kam geschoren en de maatschappelijke polarisatie wordt minder bevorderd.
Daarbij is het niet bijzonder behulpzaam dat de luidst klinkende stemmen over de islam in de Nederlandse media, de zogenaamde ‘islamcritici’ zijn. Bijna zonder uitzondering leggen de Nederlandse islamcritici eenzelfde generaliserende denkwijze aan de dag. Het zou daarom goed zijn als de Nederlandse media de meer genuanceerde stemmen wat vaker aan het woord zou laten, die het onderscheid tussen de hoofdstroom van de islam en haar radicale afsplitsingen wel weten te maken. Ik denk dan aan mensen als Olivier Roy, Gilles Kepel, Nuweira Youskine, Enis Odaci, Peter van der Veer, Martijn de Koning en zo verder.
‘Kalasjnikovs in het hart van P arijs’ Ayaan Hirsi Ali bekritiseert in haar opiniestuk de westerse leiders die de moslimgemeenschap tegemoet komen door te stellen dat de aanslagen niets met de islam te maken hebben.
We stellen de leiders van moslimorganisaties in onze samenlevingen tevreden”, klaagt Hirsi Ali. “Ze vragen ons geen verband te leggen tussen gewelddadigheden en de islam, omdat ze ons vertellen dat hun religie een religie van vrede is, en wij leggen geen verband. En wat krijgen we daarvoor terug? Kalasjnikovs in het hart van Parijs.
Het is een vreemde positie. Er gaan nu stemmen op dat moslims afstand moeten nemen van de aanslagen in Parijs, maar als zij dat doen door te stellen dat dit niet in hun naam is, dat dit niet de islam is, dan is het weer niet goed. Moslims moeten volgens Hirsi Ali schuld bekennen en afstand nemen tegelijkertijd.
Hoe meer we tegemoet komen, hoe meer we ons zelfcensuur opleggen, hoe meer we ons verzoenend opstellen, des te brutaler wordt de vijand”, schrijft Hirsi Ali.
De keuze die ze ons voorhoudt, enkelvoudig verzoenen of bestrijden, is echter te simplistisch. We moeten ons verzoenen met de conventionele hoofdstroom van de islam, om zo de gewelddadige en fundamentalistische afsplitsing beter te kunnen bestrijden. Daarbij is het belangrijk om in het kamp van de radicale islam een onderscheid te maken tussen drie groepen: de fundamentalisten die er een zeer orthodoxe interpretatie van de islam op nahouden, maar deze beperken tot de privésfeer, de islamisten die de islam zien als een politieke beweging die de samenleving op orthodox-islamitische leest wil schoeien, en de jihadisten die weer een flink aantal stappen verder gaan en geweld het geëigende middel daartoe achten. Elk van deze stromingen dient anders benaderd te worden. Het enkelvoudig bestrijden van de islam in haar geheel, zal enkel tot verscherping van tegenstellingen leiden.
Recht om te beledigen Het verzoenen opstellen of tegemoetkomen wordt door Ayaan Hirsi Ali gelijkgesteld met zelfcensuur. Zo zijn we weer terug bij het recht om (moslims) te beledigen wat na de gruwelijke moord op Theo van Gogh bijna als burgerplicht werd gezien. Een recht dat ook door Ayaan Hirsi Ali in 2006 voor de internationale pers werd geclaimd. Van het beledigen zou een progressieve, emanciperende werking uitgaan. Na tien jaar islamdebat is het de vraag of we hiermee veel verder zijn gekomen. Hier moet een ander onderscheid worden gemaakt. Er is een recht op vrije meningsuiting – ook voor religiekritiek, ook voor belediging – dat ten allen tijde verdedigd moet worden. Waarbij de grens ligt bij het oproepen en aanzetten tot geweld. Onder die vrije meningsuiting vallen echter ook problematische en intolerante opinies die via het debat aangevochten moeten worden, zoals die van Ayaan Hirsi Ali zelf. Dat is geen zelfcensuur. Ross Douthat schreef er een verhelderende column over in de New York Times: er is een recht om te beledigen dat verdedigd moet worden in het geval van geweld, maar de keuze om te beledigen kan “in veel omstandigheden redelijkerwijs bekritiseerd worden als onnodig polariserend, nodeloos wreed, of simpelweg stupide”.
Het hoofdpunt van Hirsi Ali is echter het volgende:
We moeten erkennen dat de islamisten van nu gedreven worden door een politieke ideologie, die ingebed is in de teksten die de basis van de islam vormen. We kunnen niet langer doen alsof het mogelijk is om een onderscheid te maken tussen daden en de idealen die tot die daden inspireren.
Het is natuurlijk gericht aan het adres van leiders als Obama en Cameron, die IS als onislamitisch van de hand hebben gedaan. De vraag is echter of Ayaan Hirsi Ali de meest geloofwaardige persoon is om dit punt te maken. Het is opvallend hoe anders de houding van Ayaan Hirsi Ali is als het aankomt op de aanslagen van de islamofobe terrorist Anders Breivik in Noorwegen in 2011, waar 77 mensen om het leven kwamen. Breivik vermeldde in zijn manifest als inspiratie onder meer Wilders, Ayaan Hirsi Ali en andere prominente islamcritici. In een toespraak bij de neoconservatieve denktank American Enterprise Institute zei Hirsi Ali hierover:
Ten vierde en laatste, de ene man die 77 mensen vermoordde in Noorwegen, omdat hij bang is dat Europa overspoelt wordt door de islam, mag dan het werk geciteerd hebben van hen die zich tegen tegen de politieke islam in Europa en Amerika uitspreken – waaronder ikzelf – maar hij zei in zijn 1500 pagina’s tellende manifest niet dat het deze mensen waren die hem ertoe aanzette om te moorden. Hij zegt heel duidelijk dat het de advocaat van de stilte was. Omdat alle manieren om zichzelf uit te drukken werden gecensureerd, zegt hij, restte hem geen andere keus dan geweld te gebruiken.”
Zonder vrijheid van meningsuiting volgt terreur Allereerst klopt deze censuur-interpretatie niet. Er was en is nota bene een grote PVV-achtige politieke partij in Noorwegen – de Fremskrittspartiet – die daar al tijden het islamofobe anti-immigratie geluid verkondigt. Breivik was zelfs een actief lid maar vond het allemaal niet ver genoeg gaan en verliet de partij in 2004 om zich te beraden op extremere stappen. Maar belangrijker, zelfs in dit ongeloofwaardige censuur-scenario heeft Breivik volgens Ayaan Hirsi Ali bepaalde standpunten en die hebben geleid tot terreur. Klaarblijkelijk is het hier wel mogelijk om een onderscheid te maken tussen daden en idealen. En sterker nog: deze idealen moeten vrijuit verkondigd worden in de publieke opinie, anders volgt er terreur.
Als de positie van Ayaan Hirsi Ali consistent zou zijn, zou ze op dit moment ervoor moeten pleiten dat we de jihadisten een plek moeten geven op de opiniepagina’s. Dat is hoe absurd deze stelling is. Hier pleit Ayaan Hirsi Ali opeens wel voor verzoening en tegemoetkoming. Of andersom, als Ayaan Hirsi Ali de persoon Anders Breivik op dezelfde wijze zou benaderen als de aanslagplegers in Parijs, dan zouden we vooral verband moeten leggen met de ideeën die hem geïnspireerd hebben, waaronder die van Ayaan Hirsi Ali zelf.
Hirsi Ali heeft een blinde vlek voor het feit dat haar eigen ideeën kunnen inspireren tot geweld. De prioriteit van Ayaan Hirsi Ali ligt niet zozeer ligt bij het bestrijden van terreur, blijkt uit haar eigen woorden , maar bij het bestrijden van de islam; met geweld, indien nodig. Dat is dan ook waarom haar polariserende gedachtegoed fel weerwoord verdient in het publieke debat.