Waarom ik het rode stoplicht koester
• 24-11-2012
• leestijd 3 minuten
Mindfulness voor dummies
Fietsend naar het werk gaan is een mooi goed. Vooral als zo’n tochtje, zoals in mijn geval, maar een kwartiertje duurt. Dan weet je aan het eind van je werkdag immers ook dat je in een kwartier weer thuis bent. Het aanbevolen dagelijkse half uur lichaamsbeweging is mooi meegenomen.
Eigenlijk speel ik vals. Want dat kwartier heen en terug haal ik slechts als de drie stoplichten die ik onderweg tegenkom op rood staan. Dan sta ik dus gewoon een tijdje stil, beweeg ik drie keer niet tot nauwelijks. Staan ze op groen, die stoplichten, dan duurt het enkeltje nipt iets langer dan tien minuten.
Maar ook als ik dat schrijf, geef ik valse informatie. Want tot voor kort reed ik, na een korte risicoanalyse, vaak door rood. Gek is dat eigenlijk; dat negeren van zo’n afgesproken rustteken. Ik heb namelijk nooit haast. Mijn baas kijkt niet op vijf minuten later beginnen, zolang ik dan ook maar vijf minuten later stop met mijn betaalde bezigheden. Het thuisfront neemt het me niet kwalijk als ik wat later thuiskom, dat koestert het extra momentje voor zichzelf. Dat even iets langer met de kat kunnen knuffelen. Mijn verhaal van de dag komt toch wel, ondanks de relatieve vertraging die niets af doet aan geur en kleur of het gebrek daaraan. Dus waarom door de rooie?
Misschien is het die misplaatste schaamte wel als je maatschappelijk correct staat te wachten op het groen, terwijl brave huisvaders en -moeders, scholieren, ach, samengevat gewoon de doorsnee van de samenleving jou en het rood oplichtende fietsje passeert. Blijven staan is zonderling, eigenlijk ben je dan rebel tegen het rebelse. Maar dat is ook een rol. En ja, daar moet ik dan sinds kort weer zo nodig invulling aan geven. Tegen de stroom in, zeg maar.
Toch leuk. Want gedwee wachtend voor dat rode licht, valt op dat de stad een ritme heeft. Je krijgt bij zo ’n stoplicht oog voor dat soort dingen. Links, rechts, rechtdoor even rust en dan weer links, rechts rechtdoor. Daar heeft iedere gemeente zijn dirigent voor, dat weet ik dan weer toevallig; een soort van ‘hoofd stoplichten’. Die slaat de maat. Dat lijkt me machtig, buiten dat het goed betaald wordt, dat je – ongetwijfeld met een team – afstemt hoe de bewegingen in zo ’n stad verlopen. Als ik daar zo sta, vraag ik me soms af of zo iemand niet af en toe een helikopter huurt en er dan mee boven de stad gaat hangen. Gewoon, om even lekker te kijken of het ook allemaal loopt zoals hij dat gepland heeft.
Het mooie is ook dat je merkt dat je ’s ochtends medestanders hebt. Nog mooier is dat dat vaak jonge, ik relativeer hier, moeders zijn die hun nog ietwat onwennig fietsende kroost naar school begeleiden. Die moeders staan ook stil voor rood, om het goede voorbeeld te geven. De koter staat steevast enigszins achter en meestal rechts van moeder opgesteld. Kloek, kuiken en hun pedalen. Als je dat kuiken een geruststellende glimlach gunt, in de trant van; ‘Hoort er allemaal bij zo ’n stoplicht, wen er maar aan’, trek je de aandacht van de moeder en krijg je vaak mooi wisselgeld terug. Daar zijn ze namelijk goed in, detecteren dat iets of iemand de aandacht van de kleine trekt. Dan volgt de snelle schattende blik, aanvankelijk beschermend. Ook die verdient een glimlach, nu begripvol. De lach terug is er een die alleen jonge moeders bezitten. Daarin ligt een mengeling van gemoedsrust, geluk, verlangen, kracht, kwetsbaarheid en trots besloten die aan hen is voorbehouden. Ingegeven door de wetenschap dat leven maakbaar is, maar het leven niet. Het bewijs fietst aan hun zijde mee, volmaakt in onvolmaaktheid; verlangend naar het groene licht.
Dat is ook de meerwaarde van het respecteren van zo’n stoplicht. Dat je de tijd neemt om dat soort momenten en gedachten toe te laten. Het ultieme is trouwens, als je dan een helikopter hoort, dat je denkt: ‘Verrek, daar zul je ‘m nog hebben ook.’
Niet zwaaien natuurlijk, daar houdt hij niet van, die dirigent. Hij ziet alles en wil in stilte genieten, net als ik.