Blijkbaar hadden onze voorouders veel meer eelt op hun ziel dan wij tegenwoordig
‘Alles moet kunnen’, zeggen wij tegenwoordig. ‘De vrijheid van meningsuiting is absoluut’. Een eeuw of wat geleden prees men deze vrijheid ook, maar niemand zou dat in die dagen op zo’n absolute en compromisloze wijze doen als onze generatie. Het leven was gewikkeld in een dwangbuis van conventies, nauw omschreven omgangsvormen en standsverschil.
In de praktijk van alledag echter was het politieke debat ongemeen hard. Zo verklaarde mr. Jan Bomans, de vader van Godfried op 28 april 1924 tegenover de Rotterdamse leden van de R.K. Bond van Dienstplichtigen: “Het liberalisme heeft de tering gekregen, de sociaal-democratie zal weldra de vliegende tering krijgen”. Het vrouwenkiesrecht noemde hij ‘de laatste schakel in de keten van krankzinnigheden die bij de Franse Revolutie begint’.
Deze toon werd ook ter linkerzijde graag aangeslagen, als het zo uitkwam en niemand deed daar moeilijk over. Ook in de karikatuur hanteerde men vaak genoeg liever de bijl dan het floret zoals blijkt uit een prent van Albert Hahn die handelt over het koloniale beleid in Nederlands Indië, waarin de kapitalisten die achter dit bewind heetten te staan, zonder meer worden afgeschilderd als massamoordenaars. Hahn tekende voor de Notenkraker, het satyrische weekblad van de SDAP. Zijn tijdgenoot Louis Raemaekers werd wereldberoemd door de anti-Duitse prenten die hij tijdens de eerste wereldoorlog voor De Telegraaf tekende. In een van de mildere treedt de Duitse soldaat op als aanrander. Niemand keek hiervan op. Geestverwanten van tekenaars als Hahn of Raemaekers vonden dat ze het weer eens haarscherp hadden neergezet. Tegenstanders waren zo van hun instense slechtheid overtuigt, dat zij uit deze tekenpennen niets anders verwachtten.
Tegenwoordig zijn we een stuk sneller gekwetst. Wij prediken wel een volledige vrijheid van meningsuiting, maar wij vinden wel dat de beoefenaren zich aan bepaalde normen dienen te houden. Als zij die overschrijden, volgt wat heden ten dage ‘ophef’ wordt genoemd zoals Adriaan Soeterbroek dezer dagen mag ervaren. En Geert Wilders net zo goed.
Blijkbaar hadden onze voorouders veel meer eelt op hun ziel dan wij tegenwoordig. Ik laat in het midden wat voor een betekenis wij aan dit verschil moeten hechten. Het is een constatering. Het valt me op. Zijn we kwetsbaarder geworden? Of misschien lichtgeraakter, wat iets anders is. Waar is dat eelt op onze ziel dan gebleven? Ik weet zo gauw geen antwoord op deze vragen. U misschien wel.