Het excuus van De Balie dat het haar taak is om aan controversiële meningen een podium te bieden, ontslaat haar niet van eenzelfde verantwoordelijkheid om weerwoord te bieden aan intolerante meningen
Er is terecht flinke ophef ontstaan over een debat bij De Balie waarin vrijuit bediscussieerd werd hoe moslims massaal het land uit gezet kunnen worden. De Vlaamse extreemrechtse opiniemaker Wim van Rooy pleitte voor discriminatie en het opzeggen van mensenrechtenverdragen. Vervolgens vroeg Geerten Waling aan rechtsfilosoof Paul Cliteur hoe het verwijderen van moslims juridisch te onderbouwen is. Die antwoordde op verbluffende wijze dat je ‘voorzichtig moet beginnen’.
Dit is allemaal tot daar aan toe. Voor mij – en vele anderen – is het geen nieuws dat Cliteur een radicaal is die zich hult in de mantel van de professorale redelijkheid. Opvallend is echter het debat dat zich vervolgens op Twitter ontspon over de vraag of De Balie dit soort bijeenkomsten zomaar moet faciliteren. En daaruit blijkt dat we bijzonder weinig zijn opgeschoten in de discussie over vrijheid van meningsuiting.
Critici stelden dat intolerantie geen mening is. De Balie zou geen podium moeten bieden aan een dergelijk geluid. Youri Albrecht, de directeur van De Balie, verdedigde zich vervolgens met een beroep op de vrijheid van meningsuiting. Want wat is deze vrijheid waard, als deze niet geldt voor abjecte of controversiële meningen waar we het juist niet mee eens zijn? Zihni Özdil, inmiddels kandidaat-Kamerlid voor GroenLinks, sprong Albrecht bij met de stelling dat debatcentra horen bij de infrastructuur van een vrije samenleving, juist omdat ze een podium bieden aan abjecte meningen. Het ontnemen van een podium werd door Özdil gelijk gesteld aan fascisme. Bovendien: als je ideeën onder het tapijt veegt, kun je ze niet bestrijden. Beter dat ze openlijk getoond worden.
Dit is het klassieke Fortuynistische argument, dat bovenal door Herman Vuijsje’s boek Correct breed ingang heeft gevonden. Mensen moeten hun onvrede over immigratie openlijk kunnen uiten, anders gaat het ondergronds en radicaliseert de boel. We zien hier dat er feitelijk een beroep wordt gedaan op de Nederlandse gedoogcultuur. Het is net als met softdrugs: je kunt het maar beter toestaan, anders krijg je oncontroleerbare toestanden en is iedereen binnen no time aan de harddrugs. Het is maar de vraag of deze vergelijking opgaat. Het debat in De Balie laat zien dat de softdrugs van islamkritiek wel degelijk tot de harddrugs van intolerantie en discriminatie kan leiden.
Belangrijker nog is dat het debat over de vrijheid van meningsuiting zo gereduceerd wordt tot twee extreme posities. Je bent voor een vrij absolute vrijheid van meningsuiting, begrensd door het expliciet oproepen tot geweld. Of je bent voor het verbieden van onwelgevallige meningen, zij het door de rechter of door instituties. De eerste positie gaat uit van een verstrekkende conceptie van de vrijheid van meningsuiting, die vaak geïnspireerd is op het Amerikaanse idee van free speech. Özdil tweette een tekst over waarom het belangrijk is de vrije meningsuiting van Nazi’s en de KKK te verdedigen.
De voorstanders van deze positie maken echter sprongen die in de V.S. niet worden gemaakt. Vrijheid van meningsuiting betekent dat de overheid burgers niet beknot in het uiten van een mening. Het betekent niet dat instituties verplicht zijn om een podium te bieden voor die mening. Het weigeren of ontnemen van een podium is geen fascisme. In de Verenigde Staten is er een doorlopende discussie over hoe instituties zich moeten verhouden tot controversiële meningen. Zeker in de tijd van Trump is er bij de Amerikaanse instituties een duidelijk besef dat een ruime mate van vrijheid van meningsuiting samengaat met de verantwoordelijkheid van instituties om meningen en feiten op de juist wijze in te kaderen en te presenteren. Een dergelijke discussie is vrijwel afwezig in Nederland.
Een relevante casus is die van Hirsi Ali en Brandeis University. De universiteit wilde haar oorspronkelijk een eredoctoraat aanbieden. Dit tot woede van studenten- en burgerrechtenorganisaties die wezen op haar controversiële uitspraken – onder andere over het militair bestrijden van de islam als religie. De universiteit kwam vervolgens terug op haar besluit. Hirsi Ali werd van harte uitgenodigd bij Brandeis om daar met anderen het debat aan te gaan over de islam. Maar de universiteit wilde zich niet achter haar controversiële en intolerante posities scharen door haar een eredoctoraat te geven.
Een vergelijkbaar onderscheid lijkt me ook in Nederland relevant. Als een krant, een televisieprogramma of een debatcentrum een controversiële spreker een podium verschaft zonder kritische vragen of weerwoord, dan draagt dat bij aan de normalisering van de meningen van die spreker. Het NOS-interview met Wilders is een goed voorbeeld van deze valkuil. Hoe het wel kan, zien we bij het programma Buitenhof. Het nodigde Wim van Rooy uit om over zijn laatste boek te praten, maar zette daar hoogleraren Maurits Berger en Leo Lucassen tegenover om flink tegengas te geven. Het resultaat is dat de kijker geïnformeerd is over controversiële meningen, maar daar ook de tegenargumenten krijgt bijgeleverd.
Het excuus van De Balie dat het haar taak is om aan controversiële meningen een podium te bieden, ontslaat haar niet van eenzelfde verantwoordelijkheid om weerwoord te bieden aan intolerante meningen.