Waarom is het zo moeilijk om in de discussie over Israël de begrippen staat, volk en geloof te scheiden?
Dat de wereld moeite heeft met het aanspreken van Israël op zijn verantwoordelijkheden als staat, mag verbazend genoemd worden. Natuurlijk, er zijn gedegen historische aanleidingen voor, maar van verstandige en hoog opgeleide leiders mag toch verwacht worden dat ze historie en hysterie van elkaar kunnen onderscheiden. Om hen te helpen, zet ik een paar begrippen op een rijtje, die consistent worden verward.
Een volk is een groep mensen die al eeuwen samenwonen en dezelfde cultuur hebben.
Onder geloof /religie wordt gewoonlijk een van de vele vormen van zingeving, of het zoeken naar betekenisvolle verbindingen, verstaan, waarbij meestal een hogere macht, opperwezen of god centraal staat. (Met dank aan Wikipedia)
Deze begrippen worden consistent verward, waardoor de discussie rond Israël verlamd is en zich vooral kenmerkt door ongemak, angst voor antisemiet te worden uitgemaakt, electorale belangen en blindheid.
De diaspora van het joodse volk begon al met de ondergang van het koninkrijk Juda in 586 voor Christus. Eigenlijk is er sinds die tijd geen sprake meer van een joods volk, maar van veelal geassimileerde burgers met het joodse geloof in talloze staten. In die zin onderscheidt bijvoorbeeld de joodse Nederlander zich niet van de katholieke, hervormde of islamitische Nederlander. Er is geen joods volk binnen onze grenzen, net zomin als dat er geen katholiek volk is. Er kan dus ook geen geografische claim meer uitgaan van het joodse volk. Wel lijkt er zo’n claim uit te gaan van het joodse geloof (verkozen volk, beloofde land), maar als we geloof erkennen als een daarvoor rechtmatige basis ziet de wereldorde er heel anders uit. Het zionisme is daarom staatsrechtelijk niet houdbaar en zou door de democratische staat Israël van de hand moeten worden gewezen.
Maar kerk en staat zijn in Israël verweven. Waar Nederland de trias politica (Montesquieu) omarmd heeft en daarmee ook kerk en staat gescheiden heeft, aangevuld met een grondwet waarin de vrijheid van godsdienst en gelijkheid van burgers is opgenomen, is dat in Israël niet het geval. Israël heeft geen grondwet. Het grondwettelijk recht ligt daar vast in wetten en jurisprudentie.
Daarmee kunnen in Israël geloof, politiek en staat niet meer los van elkaar worden gezien en kunnen radicale en fundamentalistische groepen ongehinderd politieke invloed uitoefenen voor hun onrechtmatige doelen. Het heeft geleid tot een staat, die zich kenmerkt door een cultuur die vrijwel volledig gebaseerd is op het joodse geloof, met alles dat daar bij hoort (helden, rituelen, symbolen – Hofstede) en het stelselmatig rechteloos maken van wie zich daar onvoldoende naar voegt. Samen met het gebruik van buitenproportioneel geweld tegenover hen die zich door deze staat onderdrukt voelen en daar (ook veelal te veroordelen) uiting aan geven, is dit ontoelaatbaar. Een land waarin rechtspraak en politieke leiding een geloof hebben als basis is in die zin tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de islamitische sharia.
En dan is de vraag of we Israël mogen aanspreken, of we kritiek mogen hebben op een staat die lak heeft aan VN-resoluties, die consistent via een salamitactiek elke afspraak schendt en doorgaat met koloniseren op vreemd grondgebied, die burgers met een ander geloof discrimineert en rechteloos maakt, die wel zelf als volk wil worden gezien maar het Palestijnse volk daarentegen niet erkent (volgens de definitie zijn de Palestijnen juist wél een volk), die internationaal het joodse geloof als argument inzet om de staat Israël vrij te pleiten, die als straf voor een ontvoering van een soldaat een school met kinderen bombardeert en die zich dit alles op basis van het (overigens begrijpelijke) historisch bepaalde westerse schuldgevoel meent te kunnen veroorloven. Aan westerse leiders om hier antwoord op te geven. Ik denk er het mijne van.