Hebzucht is alleen een zonde als je de centen die je verdient niet met anderen deelt
Bij deze beken ik dat ik een verwend rotjoch ben geweest en dat eigenlijk nog steeds ben. Mijn ouders hadden geld. Het was geen oud geld, maar geld dat ze met keihard werken bij elkaar schraapten en waarvan ze met volle teugen hebben genoten. Ik ben geboren in het begin van de jaren zestig. Mijn vader en moeder waren geen hippies, maar ambitieuze mensen die een eigen kapperszaak in Leiden begonnen. En nee, kappers zijn niet altijd gay. Anders was ik er natuurlijk nooit geweest.
De eerste eigen klanten werden op de zolder van mijn ouderlijk huis in de avonduren bediend. Iedere avond, na een dag lang zwoegen voor een pover loontje in de zaak van mijn opa, stonden ze voor een appel en een ei te wassen, knippen en watergolven dat het een aard had. Ik vermoed dat ze dagelijks om zeven uur opstonden, om zes uur in de avond weer thuis waren, snel wat aten en vanaf zeven uur tot na middernacht weer in touw waren. Die ambitie en dat keiharde werken heb ik van hen geërfd, het zit in mijn genen. Het gat in mijn handen trouwens ook.
Mad Men Toen ik geboren werd waren ze inmiddels met veel succes een heuse eigen kapsalon begonnen. Mijn vader en moeder waren van het type Mad Men : tot in de puntjes verzorgde en goedgeklede mensen die het evenbeeld van een jetsetleven leidden, waarbij pakjes sigaretten en flessen drank de broodnodige accessoires waren. Precies zoals je nu je smartphone vasthoudt alsof het deel uitmaakt van je lichaam, waren dat vroeger een glas met tinkelende ijsblokjes en een brandende sigaret.
Een paar weken geleden heb ik met mijn ouders urenlang dia’s uit de jaren zestig en zeventig bekeken. Het waren twee verhuisdozen vol plastic framepjes met glaasjes waarachter herinneringen verborgen waren, die met de felle lamp van de projector weer tot leven gebracht werden. Ik heb altijd verklaard dat ik het geheugen heb van een goudvis, en dat die goudvis geruime tijd door troebel water heeft gezwommen. Dat was de waarheid, maar op die avond kwamen de herinneringen tevoorschijn als kakelverse kuikens die door een eierschaal braken.
Prinsenkind Daar was ik dan, als prinsenkind in een overhemd met roesjes bij het altaar tijdens mijn eerste heilige communie, in een gestreken kinderpantalon met strakke coltrui op de verjaardag van mijn oma, in een wit overhemdje met roodfluwelen vestje tijdens de kerstdagen in 1968… en in een geruite korte broek met een zwartwit gestreepte zeemanslookdesingertruitje naast mijn vader op de achterbank van een speedboot.
Ik heb geld voor lange tijd als zonlicht gezien: het is er gewoon… want zonder kan je niet overleven. En het brandt in je handen. Ik kan me nog herinneren dat ik met mijn moeder in een schoenenzaak nieuwe schoenen ging aanschaffen. Ik maakte stennis omdat ik een verwend kreng was en niet wilde kiezen uit het uitgebreide aanbod. Mijn moeder zei toen: “Als je ze allemaal leuk vindt, dan kopen we ze toch allemaal?” Zelfs dat kon mij niet troosten. Ik was tot op het bot verwend, en iedereen moest het weten.
Pisnijdig Ik vond laatst een dagboek uit mijn lagere schoolperiode. Ik las een paar bladzijden, geschreven na mijn twaalfde verjaardag. Ik was pisnijdig. Mijn ouders hadden me een vogelkooi cadeau gedaan, en niet de fiets, de elektrische gitaar én het drumstel waar ik om gevraagd had. Ik vervloekte mijn ouders. Maar een krappe veertig jaar na dato schaamde ik me dood toen ik het weer las.
Toen ik op mijn achttiende het huis verliet om te gaan studeren in Amsterdam sloeg het noodlot toe. Mijn ouders vonden dat ik op eigen benen moest staan en het nu alleen moest rooien. De crisis van de jaren tachtig stak de kop op, dus ik moest overleven met een schamele studiebeurs, en niet veel later met een uitkering van de sociale dienst. Ik woonde in een armzalig kamertje zonder douche op de Albert Cuypstraat, precies achter de viskramen van de markt. En halverwege de maand, toen al het geld natuurlijk alweer lang en breed op was, sprokkelde ik de groenten van de straat en kwam dinercrashen bij vrienden die na niet al te lange tijd mijn vrienden niet meer waren.
Armageddon Ik werd eenzaam, werd tot twee keer toe afgewezen voor de Toneelschool, ging niet meer naar de lerarenopleiding of de universiteit en zocht mijn heil in de coffeeshop en het nachtleven. Het prinsenkind was, als in een omgedraaid sprookje, verworden tot een armetierige loser. Een paar jaar later startte ik samen met wat nieuwe nachtvrienden, uit pure verveling van het zeven nachten in de week rondhangen in de disco, een eigen clubavond. De avond heette de Armageddon en was een groot succes.
We draaiden garagepunk en psychedelische jaren zestig muziek in de kelder van een kraakpandje en hadden, zonder er een cent aan over te houden, de tijd van ons leven. In 2010 vroeg de directeur van Lowlands (die in de tijd van de Armageddon glazenhaler was in een new wave club) mij om die legendarische krakersclubnacht nieuw leven in te blazen. Het werd de Tïtty Twïster. Maar nu dwaal ik af!
De dj werd een ster In 1987 opende de RoXY en was ik vanaf het uur nul aan boord. House werd een succes, de dj werd een ster en vanaf begin jaren negentig verdiende ik met schnabbels zóveel geld dat ik in mijn oude patroon verviel. Ik gaf het uit, en hoe! Ik vierde het leven als nooit te voren. Er waren andere bevriende dj’s die nog veel verder gingen. Zo was er eentje die de bankbiljetten op de strijkplank streek en ze netjes opstapelde op een plankje in de keuken. En een ander had zijn bankafschriften naast zijn bed liggen, zodat hij er iedere middag als hij wakker werd naar kon kijken en zichzelf kon bevredigen.
Na de RoXY ging ik met mijn collega en maatje Peter van der Meulen (nu een van de eigenaren van Valtifest) verder met een clubavond onder de naam Speedfreax. Peter was niet voor niets mijn bloedbroeder: we waren beiden met de gouden lepel opgevoed en wisten hoe een dandy met stijl zijn geld kon verkwisten. Als we wegens budgettaire redenen moesten kiezen uit vijf verschillende geweldige shows hadden we het een paar minuten zwaar en zeiden daarna in koor: “Als we het allemaal leuk vinden, dan doen we het toch allemaal?!”
Gouddraad En zo geschiedde. Het publiek werd tot op het bot verwend en Speedfreax werd een enorm succes. Peter en ik verbrasten de omzet in restaurants en lieten ons voor iedere aflevering maatpakken van jonge Nederlandse designers aanmeten. We hebben zelfs outfits van gouddraad gedragen, ontworpen door Aziz Bekkaoui. Die van mij heb ik een paar weken terug moeten weggooien, blijkbaar waren er motten in de kast beland, en motten ten huize van Van Bellen hebben stijl en vreten uitsluitend edelmetalen.
Niet alleen de omzet van Speedfreax ging ter ziele aan onze spilzucht. Zo was er ook een champagnesponsor. Immers, het was 1999 en het geld lag door de internetbubbel op straat. Bij Speedfreax verkochten we met vijfhonderd man publiek al snel zevenhonderd flessen champagne. Het vermaarde wijnhuis uit Reims is zelfs voor één nacht naar Amsterdam afgereisd. Ze konden niet geloven dat we zóveel van hun excellente bubbelwijn aan de hebzuchtige man wisten te brengen. Ze stelden (na het nuttigen van menig glas) voor om een rechtstreekse champagnepijpleiding vanuit de kelders in Noord Frankrijk tot in de club op het Westergasfabriekterrein aan te leggen. Alsof het een gasleiding vanuit Rusland betrof. Alras lag de kelder van het huis van Peter vol met champagneflessen van het exquise wijnhuis. We wisten niet meer wat we ermee aan moesten. Uit pure malligheid hebben we op een ochtend tijdens een afterparty de ramen ermee gelapt.
Noodlot Niet veel later sloeg het noodlot toe en sloot de tweede vaste locatie Now&Wow (en onze hoorn des overvloeds) de deuren. Peter en ik hebben moeten vechten om te overleven, maar hebben ook steeds genoten van het leven en gedaan waar we gelukkig van werden: feesten organiseren waar de winst niet het doel was, maar alleen de jolijt die het de gasten bracht. En als er wat aan de strijkstok bleef hangen hebben we dat in nieuwe projecten gepompt. Of met vrienden verbrast in een restaurant. Hebzucht is ons eigenlijk vreemd. Verspilling en de drang om het anderen naar hun zin te maken niet.
Ondertussen is het 2014 en verdien ik nog steeds genoeg om mijn dandybestaan te bekostigen. Het is niet goedkoop om Joost van Bellen te zijn. Maar laat één ding duidelijk zijn: als er geld op rekening staat geef ik dat uit. Ik heb alles wat ik ooit verdiende terug gepompt in de economie en gestort aan goede doelen. Die crisis ligt in ieder geval niet aan mij. Velen denken dat ik een villa op Ibiza en een penthouse in L.A. bezit, maar niets is minder waar. Joost van Bellen woont gewoon in Amsterdam Oost. Naast zijn dj-leven schrijft hij tegenwoordig boeken. En geloof me: van schrijven is bijna niemand rijk geworden.
Domweg gelukkig En mocht de geldkraan ooit verstopt raken, dan is er nog steeds geen man overboord. Dan ga ik na zessen weer naar de markt en zie ik een pompoen, een komkommer, een struik andijvie en een kistje tomaten en denk ik: “Als je ze allemaal lekker vindt, dan pak je ze toch allemaal?!” Alleen met die levensinstelling ben ik domweg gelukkig… al woonde ik in de Dapperstraat.
Moraal van het verhaal: hebzucht is alleen een zonde als je de centen die je verdient niet met anderen deelt. Of er een maatpak van gouddraad van laat maken.
Dit verhaal verscheen eerder op de website van Valtifest. Joost van Bellen is een van de pioniers van de housemuziek in Nederland en maakte onlangs zijn romandebuut met Pandaogen.