Met het kritiekloos bejubelen van prestaties, maakt de wielerjournalistiek zich ongeloofwaardig
Het is al jaren bekend: er zijn zes urinemonsters met EPO uit de Tour de France van 1999. De wielrenner van wie deze stalen zijn afgenomen, zegt dat hij onschuldig is. Hij klaagde het laboratorium aan, maar verzet zich tegen hertesten. De internationale wielerunie UCI wilde de urinestalen het liefst vernietigen.
Meerdere malen in 1999 werd deze renner betrapt op verboden corticosteroïden. Schorsing zou moeten volgen, maar de UCI stond hem toe een dokterstest na afloop van het positief-zijn in te vullen (iets dat de UCI vaker doet. Zo kun je een dopinggeval ‘onschuldig’ maken).
De ploeg van deze renner dumpte tijdens de Tour de France van 2000 enkele dozen Actovegin, een kalfsbloedextract waarmee je snel bloedwaarden weer op peil kunt krijgen.
Al jaren werkte de renner samen met de omstreden sportarts en EPO-voorschrijver Michele Ferrari, iets waar de dagelijkse volgers van het wielrennen zelf niet achter kwamen; het moest ze voorgekauwd worden. Er waren al zeven in een Amerikaanse rechtbank (2005-2006) onder ede geuite gedetailleerde beschuldigingen van dopinggebruik jegens deze renner.
De bewuste wielrenner maakte er een gewoonte van bij onverwachte dopingcontroles controleurs minstens twintig minuten te laten wachten. Dat is tegen de reglementen.
Deze renner is Lance Armstrong. En de informatie is al jaren bekend, vooral door het onderzoek van David Walsh en Pierre Ballester. Journalisten, maar geen journalisten die dagelijks de wielerkaravaan volgden en de prestaties bejubelden. Bovenstaande informatie is al jaren bekend, en dus niet sinds het USADA-rapport van afgelopen week, zoals menig wielerjournalist meent.
Sterker nog, ik heb een fors deel van deze informatie uit de media. Waar deze feiten werden vermeld, maar dan vaak met de toevoeging dat er geen bewijzen waren. Waarna men verder ging met beschrijven van de prestaties van Armstrong en co.
Ballester en Walsh schreven al eerder over Armstrong in ‘LA Confidential’ (2004), ‘LA Official’ (2006) en ‘From Lance to Landis’ (2007). Zij stortten zich op Armstrong omdat hij als icoon van het wielrennen door wielerjournalisten (die wél hun afschuw uitspreken over dopingzondaars als Richard Virenque en de zijnen), gezien werd als schone renner. “Er is geen bewijs tegen Armstrong”, vonden de gewone wielervolgers. Dezelfde journalisten die dinsdag in NRC-next voor een deel door het stof gingen. Ze verkozen het bewijs niet te zien.
Symptomatisch voor de houding van wielerjournalisten is de visie van Mart Smeets in 1998 – toen er EPO gevonden werd bij de TVM- en Festina-ploeg: “De ophef is ontstaan door de mensen en de gebeurtenissen eromheen. Er is niemand betrapt. Er is geen dopingprobleem, maar een douaneprobleem.”
Voor het gemak vergeten de wielerjournalisten, ook een aantal van het maandag-stuk dat menig EPO-variant, menig groeihormoon, en andere middelen niet opspoorbaar zijn. Voor het gemak vergeten ze ook dat bijvoorbeeld Festina-renners Richard Virenque, Laurent Dufaux, Alex Zülle en vele andere renners nooit betrapt werden, maar wel gebruikten. Evenzo Bernard Kohl in 2008: éénmaal betrapt, maar naar eigen zeggen honderd malen positief. Ook het veelgeprezen bloedpaspoort dat dopinggebruik zou aantonen, is te omzeilen, aldus Kohl – en ook renners van nu. Manipulaties met controles staan minutieus beschreven in het boek ‘Prikken en Slikken’ (1999) van Willy Voet. Maar een schone dopingtest is geen bewijs, al zeggen wielerjounalisten van wel. Onderzoek doen ze vervolgens zelden.
Nu kropen een aantal door het stof. Dat is mooi. Maar het gaat om meer dan Armstrong. Het zijn ook deze journalisten die in 1999 (na de doping-Tour) riepen dat wielrennen schoon was (en Armstrong tot schone renner uitriepen!) En in 2006, 2007 en 2008 en alle affaires in de jaren erna zeiden en schreven ze steeds weer dat het wielrennen schoon is.
‘Bewijzen’ die ze daarvoor geven: de strenge controles, het peloton dat lang bij elkaar blijft, geen renner die erboven uitsteekt. Zo gauw er een renner of ploeg wel boven uitsteekt (Team Sky!), zien ze dat niet als bewijs – want dan zouden ze “te wantrouwig” zijn. “Zo moeten we niet denken”, aldus commentator Maarten Ducrot.
Dat ze daarmee hun eerdere argumentatie onderuit halen, vergeten ze.
De sportjournalisten willen het over de sport hebben: de versnellingen, de demarrages en de gele trui. Ze schrijven over de waanzinnige prestaties van Wiggins en Froome (“komt door zijn nieuwe ploeg”), hoe geweldig Contador is. En dat komt allemaal door ‘training’ en ‘verbeterde technologie’.
De geschiedenis herhaalt zich: in de jaren negentig ontweken ze het woord EPO door topprestaties van Italianen toe te schrijven aan ‘training’.
Wielerjournalisten, zo stelde Peter Winnen al tijdens zijn wielercarrière, zijn bovenal fans van de sport. Winnen:“Daarbij riskeren ze door het peloton in de ban gestoken te worden als ze te lastig zijn. En hun kritische houding kwam neer op mij vragen: ‘Vertel eens hoe het zit met die doping’. Het wordt dan in de bekentenissfeer getrokken; dan zwijgt de sporter liever.”
De gemiddelde wielerjournalist zal komend jaar weer over een schone(re) sport schrijven. Goedgelovigheid zit in zijn systeem: ‘Een renner die van kanker genezen is, zal toch geen EPO nemen?”, zei er een. Wat een argumentatie. Je gaat als journalist toch ook niet zomaar een politicus geloven, mag ik hopen.
Over wielersport schrijven is lastig. Met het kritiekloos bejubelen van prestaties, maakt de wielerjournalistiek zich ongeloofwaardig. Met het bekritiseren van renners die het niet goed doen, doet ze dat ook: wellicht is de medische begeleiding van die betreffende ploegen niet zo goed en maken de renners gewoon geen kans tegen beter geprepareerden. De wielerjournalistiek zou dus fundamenteel wat bescheidener moeten zijn.
Het is een idee om niet-wielerjournalisten op de sport te zetten. Misschien kunnen de wielerjournalisten vervolgens politieke verslaggeving gaan doen – als ze zich maar niet weer zo laten inpakken als ze deden.
Over het wielrennen is nu meer bekend, maar echt, we wisten al veel. Er is nu vooral meer bekend over de journalistiek.
Renzo Verwer (Woerden, 1972) was jarenlang freelance journalist. Uiteraard werkt ook hij niet foutloos en soms kunnen we hem op fan-zijn betrappen. Verwer is onder meer auteur van ‘Bobby Fischer voor beginners’ (Aspekt, 2008) en ‘De liefdesmarkt’ (Compaan, 2011).