Het is in gedragsdeskundige kringen al geruime tijd breed onderkend dat in ons allen een potentiële Hitler schuilgaat. Onder extreme omstandigheden of als je gewoon van Oostenrijkse afkomst bent, kun je als mens tot de meest verschrikkelijke dingen in staat zijn. Om als persoonlijkheid tot volledige wasdom te komen, bepleiten psychologen daarom dat ouders hun kinderen al vanaf de vroegste jeugd ongebreideld hun wreedheden laten begaan. Zodat ze bij het bereiken van de volwassenheid een verzadigingspunt zullen hebben bereikt en voor de rest van hun leven in een ingeslapen vorm van gezagsgetrouwheid en met een voorbeeldige vorm van respect voor de medemens tot de laatste ademtocht zullen vegeteren.
Mijn ouders waren aanhangers van bovenstaande pedagogische leer en lieten me geheel verantwoord in al mijn stuurloze agressie aan mijn lot over. Echter; bij gebrek aan kikkers om op te blazen, diende ik me als misdeeld etterbakkie uit de binnenstad te wenden tot andere middelen om m’n sadisme te sublimeren. Iets, waardoor ik een creativiteit ontwikkelde, zowel op het punt van te begane wandaden als op het vlak van het ontsnappen aan wraakacties van schuimbekkende buurmannen met een biefstukbijl in de aanslag. En dat alleen omdat je in het voorbijgaan even je brandende aansteker omhoog hield toen de buurvrouw haar coiffure met hairspray van de finishing touch dacht te voorzien. Of omdat je in het geniep de halsband van een slapende valse rottweiler met een stuk waslijn aan de bagagedrager van de snorfiets van weer zo’n nietsvermoedende buurman had vastgebonden.
Ach, en zoiets is uiteraard onschuldig begonnen door stiekem onder de tafel de veters van je vaders schoenen aan elkaar te knopen, om vervolgens gluiperig weg te kruipen en staand voor het raam te roepen dat er twee jongens op het dak van z’n auto stonden te dansen. Of je smeerde sambal in de cups van je moeders BH, strooide jeukpoeder op het toiletpapier of je deed tweecomponentenlijm op de binnenkant van de ramen van een dikkelippenbusje waarmee je achterlijke neeffie altijd werd opgehaald en in je fantasie zaten die debielen dan tot Tokio verplicht naar buiten te kijken. Tot zover gaat het nog. Geintje, kwajongens. Moet kunnen. Dat soort argumenten.
Bovendien is het een leerproces. Je leert het spel te spelen van het steeds weer zien te herwinnen van vertrouwen nadat je datzelfde vertrouwen in eerste instantie uitbundig beschaamd hebt. Je leert de goedheid van de mens kennen als die bereid is je steeds weer een kans te geven, ook al is ie even daarvoor door een geintje van jou ternauwernood aan de dood ontsnapt. En je leert de weg der diplomatie te bewandelen als je je beste vriend van zijn voornemen weet af te brengen om, desnoods ten koste van een levenslange ter beschikkingstelling, je ingewanden te drogen te hangen of heel bescheiden je scrotum artistiek te bewerken met een botte harpoenpunt. Eind goed, al goed.
Heel wat anders verloopt het leven van overbeschermde, doodgeknuffelde en met overbezorgdheid omgeven kinderen. Vooral uit de buurt van Venlo. Immers; van de Nederlandse steden degene die hemelsbreed het dichtst bij Oostenrijk ligt. Dit soort kinderen groeit op met een intrinsieke angst en een ingekankerde haat tegen alles wat hen vreemd voorkomt. Doorgaans komt zo’n bleekmuil via een carrière bij de padvinderij in de politiek terecht. Ze zoeken een toevluchtsoord om hun bangelijkheid voor het vreemde in unanimiteit te beleven om zich daarna over te geven aan hun passie: het wassen van het haar van hun moeder. In gezamenlijkheid broeden ze plannen uit hoe ze het beste al die vreemdelingen kunnen wegpesten. Het in hun jeugd onderdrukte sadisme komt er in verergerde vorm uit en met schuimvlokken in de mondhoeken oreren zij van uitzetting en deportatie. Om het zich gemakkelijk te maken en niet op zoek te hoeven gaan naar een equivalent voor de jodenster, zetten ze zich af tegen de makkelijkst herkenbare bevolkingsgroep; die met hoofddoek, burka, baard en djilebba. Iedereen die zich hiermee tooit of kleedt, wordt betiteld als extremist of fundamentalist en vormt een gevaar voor de samenleving en dient per direct op transport naar het oosten te worden gezet.
De aanvoerder van dit zootje schijthuizen, met als electoraat de verzamelde lage voorhoofden van Nederland, is iemand die met behulp van waterstofperoxide hardnekkig probeert om nog enigszins op een Ariër te lijken. Verder is die mislukte Mozart-coupe hooguit te verklaren uit het gevoel voor operette, wat Limburgers én Oostenrijkers in de genen lijkt te zitten. Daarnaast zou het een uiting van frustratie kunnen zijn. Immers; zijn talent voor het theatrale is nooit door mediamagnaten opgemerkt. Op zichzelf beschouwd heel jammer. Want als gevierde presentator had hij zijn xenofobie op maatschappelijk aanvaardbare wijze kunnen kanaliseren. Bijvoorbeeld in een soort Paingame, waarin aanvankelijk gelukkig getrouwde stellen elkaar uiteindelijk met betonnen schoenen in het IJsselmeer laten afzinken. En wie weet had ie na een succesvol verlopen eerste seizoen met gemiddeld één dode per uitzending en een geheel verzorgde dwarslaesie voor de uiteindelijke winnaar, daarna dan wel voor eeuwig bij Linda de Mol in ‘Ik hou van Holland’ zitten verpieteren.
Het heeft niet zo mogen zijn. Sterker nog; het ziet er naar uit dat hij – toegerust met stiekeme regeringsmacht – gelegitimeerd de jacht op de zwakkeren in de samenleving heeft geopend.
Dan duurt het nog maar even en sadisme wordt verheven tot beleid: als de Islamieten zijn opgerot, zijn de ouderen, gehandicapten, bijstandtrekkers en ander tuig aan de beurt. Die krijgen de schuld van een stagnerende economie en de maatschappelijke chaos. Eerst wordt er nog uitbundig door hun brievenbus gezeken. Maar bij de eerste vormen van verzet, waarbij een provocateur een onvrijwillige besnijdenis oploopt (en ja, hoe leg je dat uit aan je partijgenoten?)- , worden ze opgepakt en geherhuisvest in speciale tuigdorpen.
Het treiteren van de zwakste wordt officieel zaakvak op de basisscholen en het aantal zelfmoorden in de leeftijdscategorie vier tot twaalf jaar stijgt onrustbarend. Zo krijgen we vanzelf meer Lebensraum.
In de pauzes van de Algemene Beschouwingen wordt het een ontspannend tijdverdrijf van de Grote Leider om dagelijks een oud vrouwtje de Hofvijver in te pleuren. Om risico’s op aanslagen te vermijden, zijn door een vazal natuurlijk wel eerst preventief haar knieschijven met een honkbalknuppel verbrijzeld. Gejuich van een overwegend blanke en blauwogige menigte.
Totdat de zelfoverschatting toeslaat en de gevierde leider zich verkijkt op de instinctieve affiniteit van zijn aanhang met schepsels die met nóg minder hersencellen zijn toebedeeld.
Hij voert gepaneerde spons aan een Bordeauxbulldog, wiens lichaamsvocht in één grote slurp wordt opgenomen zodat het beest als het ware in een zwart gat lijkt te verdwijnen.
Dan valt de menigte stil. En staat de Führer ineens in de trillende loop van een door een schuimvlokkende hondenneuker vastgehouden dubbelloops jachtgeweer te kijken en glijden de laatste seconden weg in het besef dat zijn grafschrift zal luiden: “Hier liggen zijn gedachten goed”