Goed omgaan met berichtgeving is ook beter voor de school
Hans Marijnissen is journalist en adviseert scholen bij crisiscommunicatie. Hij betoogt dat schoolleiders zich ten onrechte door de pers gemangeld voelen als er iets misgaat. Ze zijn er zelf niet op voorbereid.
Scholen weten niet om te gaan met hun publicitaire rampen. Directeur Wim Moes van de Groningse basisschool De Heerdstee waarvan een 12-jarige leerling tijdens een schoolreisje beviel van een dochter, legde dit weekend in meerdere interviews uit hoe behoedzaam zijn school met de onverwachte bevalling is omgegaan. Hij voorzag het voorval van duiding die vertrouwen geeft. Ook maande Moes de pers terughoudend te zijn.
Een aanmoediging tot zorgvuldigheid kan natuurlijk nooit kwaad, toch had Moes beter zijn collega-schoolleiders kunnen waarschuwen. Zij zouden zich eindelijk eens moeten voorbereiden op voorvallen die de publiciteit halen.
De kans dat scholen worden geconfronteerd met een ‘incident’ is de afgelopen jaren sterk toegenomen, alleen al door de enorme schaalvergroting die heeft plaatsgevonden. Het gemiddeld aantal leerlingen op mbo nam sinds 1998 met 37 procent toe tot 6.775 per instelling. Voortgezet onderwijs kent gemiddeld 1.266 leerlingen (CBS, 2010). ROC’s met 30 duizend studenten zijn geen uitzondering meer. In het basisonderwijs gaat die groei minder hard, toch maakt bijvoorbeeld basisschool De Huet in Doetinchem waar dit najaar een ontuchtzaak speelde, onderdeel uit van een stichting met 21 vestigingen en 3.700 leerlingen. Alleen al door de toegenomen omvang neemt de kans dat een bestuur met incidenten te maken krijgt, fors toe. Daarbij komt nog dat door diezelfde schaalvergroting het preventieve toezicht in een anoniemer geworden schoolomgeving kan afnemen.
Ook maatschappelijke factoren buiten de school leiden tot meer incidenten. Algehele ‘verruwing’, andere gezagsverhoudingen, vroeg volwassen gedrag door minderjarigen, toegenomen wapenbezit, maar ook mobiliteit. Meer leerlingen gaan op schoolreisje naar plaatsen waar het mis kan gaan. Zie de verdwijning in Parijs van twee leerlingen van het Sint-Maartenscollege in Maastricht. De harde cijfers laten ook zien dat de school steeds minder die veilige haven is.
De scholen zijn inhoudelijk met de schaalvergroting meegegaan. Grotere scholen leiden tot onderwijsinnovatie en adequatere organisatie. Maar opvallend genoeg zijn de instellingen op het gebied van crisismanagement klein gebleven. Bij een schoolreisje wordt afgesproken welke ouders de pannenkoeken voor onderweg bakken en schriftelijk gevraagd verbaasd te reageren als de kinderen onder de bank van de bus weer terugkeren, maar er is geen draaiboek als diezelfde bus onderweg over de vangrail kantelt, of als er twee meisjes vermist zijn.
Schoolleiders hebben bij een calamiteit het gevoel dat hen ‘iets is overkomen’, terwijl een betere analyse is dat zij zich eenvoudigweg niet op zo’n situatie hebben voorbereid.
Maar ouders zouden dat wél mogen verwachten. Als de NS rekening moeten houden met blaadjes op de rails, de KLM met een vliegramp en Shell met brand, kunnen ouders toch hetzelfde vragen van de instelling waaraan zij hun kinderen toevertrouwen? Toen ik vier jaar geleden werd gevraagd een lezing over crisismanagement te houden voor schoolleiders en vertrouwenspersonen, ging ik op zoek naar literatuur op dit gebied. Er was geen onderzoek te vinden.
Daarop heb ik contact gezocht met scholen die met een (gewelds)incident waren geconfronteerd, en hield systematische interviews met de betrokkenen. Voor hen was dat de eerste keer dat er iemand naar hun ervaringen vroeg. Het onderwijsveld zelf heeft geen belangstelling getoond voor de lessen die uit de afhandeling van calamiteiten zijn te trekken. Inmiddels heb ik vijftien scholen die met geweldsincidenten, (dodelijke) ongevallen of ontuchtzaken te maken kregen, bezocht en uitgebreid bevraagd. In workshops en lezingen probeer ik die verhalen over te brengen op hun collega’s. Ze vormen samen geen kwantitatief onderzoek, maar kwalitatief kom je er een heel eind mee. Stuk voor stuk zeggen de getroffen schoolleiders dat zij totaal niet voorbereid waren op het moment dat er iets ‘misging’.
Er waren geen draaiboeken, er was geen crisisteam en de telefoonlijst ontbrak. Wel was er chaos: er waren slachtoffers, er waren ouders, de politie, en dan was daar ook de pers nog. Een enkeling belde eens met een bevriende collega met de vraag hoe hij het zou aanpakken, anderen lieten dagen erna nog eens een calamiteitenteam van een onderwijsorganisatie invliegen. In nagenoeg alle gevallen liepen de schoolleiders achter de feiten aan, en waren zij niet alleen geschokt door het drama, maar voelden zich ook gemangeld door de pers.
Resultaat van die negatieve ervaringen is dat de getroffen scholen kopschuw werden, in zichzelf gekeerd en bang voor publicitaire aandacht. Het kan ook anders. Leerlingen, ouders en docenten van scholen die een crisis goed hebben afgehandeld, ervaren dat ‘de zorg die aan de school is toevertrouwd’ niet alleen het onderwijs betreft, maar ook het algehele welzijn van de schoolgemeenschap.
Met andere woorden: die school heeft laten zien dat zij ook in barre tijden voor haar kinderen zorgt. Met dat nieuwe elan kan de school weer jaren verder. Het is te hopen dat dit ook voor de met de kinderzwangerschap geconfronteerde schooldirecteur Wim Moes geldt. Maar een goede voorbereiding helpt.
Dit stuk verscheen eerder in de Volkskrant. Donderdag om 11.45 discussiëren de schrijver van het artikel, Hans Marijnissen, en voorzitter van de VO-raad Sjoerd Slagter hierover in het Joop-debat in het radioprogramma DeGids.fm.